Sofie. Hoe kenne wij dat raje?
Agnes. Toe tante nog leefde, zee ze dat moeder — nou laa’k ’t maar niét zegge----
Sofie. .. Nee, zeg ’t niet. ’t Het ’r niks mee uit te staan.....
Dolf ... (aarzelend) Kan uw moeder ’n relatie
met ’n student hebben gehad?
Sofie... Wat geloof jij, Agnes?
Agnes. Ik geloof niks. Student of geen student — ’n patser was ’t gedorie — om me zus te late stikke....
Schmidt... Jawel, jawel. Maar nu de puntjes op de i — wat noodzakelijk is! — Zou een van uw andere familieleden zich misschien kunnen herinneren.....
Sofij^. .. Me hebbe énkel ’n neef, die we nooit zien.
Schmidt ... Zou die weten.....
Agnes. Dat broekie!... Die weet enkel van vuile en schoone kinnen — die barbiert____
Dokter... Kan uw moeder bijvoorbeeld in ’n sigaren- of in ’n manufacturen- of in ’n handschoenenwinkel in betrekking zijn geweest?
Sofie... Alles ken____
Agnes... Wij benne op ’n atelier — dan ken zij.... Kan óns ’t schelen!
Hope. Wil u mij eens antwoorden?
204