kop door ’t raam stak, zag je de leuke rooie pruik... Dan smeet je de sleutel naar beneden — en dan — dan leien je gedrochtelijke boeken ’s morgens net zoo eender — Jammer toch — jammer — verdomd jammer van de meid — heeft nooit geld van mij willen aannemen — Plums, Baars moesten dubbel betalen Nou, Schmidt — waar wachten we op?
Achtste Tooneel.
De voriqen, Hope.
Hope. (door de bibliotheek binnentredend) Goeien morgen, heeren.
Dolf. Was jij daar al lang?
Hope. Pardon. Ik kom zoo juist binnen — stoor toch niet? — Dag dokter — dat is charmant van u....
Dolf. Heeft die ezel van ’n Jaap je den weg niet gewezen ?
Hope. Jawel — zou u me even____
Dokter. Meneer Schmidt, detective — zuster Hope.
Hope. (na wederzijdsche buiging). Jawel zeker heeft ie den weg naar de wachtkamer gewezen. Hij dacht dat ik ook----
Dolf. Hahaha! Onbetaalbaar! Buitengewoon!
Hope. Toe meneer — we zijn niet „onder ons”
Dolf. ’k Zie ’t ’m zoo doen met dat gebit, dat-ie nog
191