Dolf (wenkt met de hand, dat hij er niet is — heel zacht). Op reis!
Jaap (bij de telefoon). Hallo!... Spijt me, mevrouw, meneer is niet alleen niet thuis — zooals ’k dacht — hij moet op reis zijn gegaan Waarheen? Waarheen?. .. Ja, dat weet ’k niet... Wanneer terug?... ’k Zou ’t niet kunnen zeggen — misschien de volgende week----
Dolf (fluisterend roepend). Langer!
Jaap. Misschien langer... (houdt z'n lachen in)... ’k Zal ’t meneer zeggen, mevrouw Adieu, mevrouw... (hangt gehoorbuis op).
Dolf. Nou?... De boodschap?
Jaap. Nom de Dieu!... Sacrénom!... Fiche moi le camp... Je me fou de lui...
Dolf (hartelijk lachend). Hahaha!... Je ben niet verkeerd verbonden geweest... (de antieke klok slaat twaalf)... Twaalf?... Twaalf!...
Jaap. Meneer mag zich wel haasten — om negen heb ’k geklopt — om half tien — om...
Dolf (zich uitrekkend) Man hou je mond — die klok
maakt genoeg spektakel, (geeuwt), ’t Slagwerk haal je ’r vanmiddag uit____
Jaap. Jawel meneer, hahaha! *...
Dolf. En lach als je buiten de kamer ben!
Jaap. Als ’t u hindert____
176