klasse-vermaak op den duur duldt, hetwelk zich aan haar in levensbeschouwing onderwerpt.
Deze maatschappij met haar verwelkte idealen, haar gemis aan respect voor eigen verleden zelfs, kan geen ander planken-land hebben dan zij bezit.
Iedere poging, buiten maatschappelijke werking om, moge eenige jaren bijzonderen schijn wekken — zij is voor den ont-leder van het verval een relletje.
De waarachtige hervorming van het tooneel, waarlijk bijzaak naast zooveel gewichtiger aangelegenheden, heeft eene gezonde gelukkige, sterke Gemeenschap noodig.
»Zullen?«, vroeg ’k in 1899 (»Tooneel en Maatschappij«): »zullen dan al de gewichtigen, pedantjes en half-wetenden, die met kunst en nog eens met kunst sollen, nooit snappen, dat dezelfde fataliteitswet eene kommerciëele maatschappij en haar verschijnselen beheerscht ?... Het verval van het tooneel is een camera-obscura-beeld van het verval der maatschappij...«
Het verval in Holland — het zij, bij het in gang zetten dezer Serie en tot besluit van een Voorwoord, dat in na te komen Opstellen behoorlijk gedocumenteerden weerklank vindt, opgemerkt — is niet zoo deerlijk als het verval in het buitenland.
Gewend als wij tam-nuchtere, betweterige Hollanders zijn, om alles wat we in de meerendeels duffe geledingen van ons openbaar leven opletten, met breeder geteem dan voor de be-teekenis der zaak passend is, aan de voornaam-geestelijke spelingen onzer ik-jes te toetsen, willen we het dikwerf doen voorkomen, of wij in het zog van imponeerende buitenlandsche zeekasteelen loeven.
Dit is lak.
We behoeven ons zelven niet ontuchtiger voor te stellen, dan de grove ontucht der omstandigheden het bepaalt.
In alle landen der nog tierig-ongecultiveerde wereld, zwiept de maatschappelijke verwording tot bruuter, afstootender schouwburg-industrie, dan bij ons mógelijk is.
Wie ruimer ziet en zijne heroische theater-inzichten, niet tot de paar goedige Hollandsche tooneelgezelschapjes besnoeit, weet dat nergens het gekristalliseerd klassevermaak zoo schel bovendrijft als in de groote kunst-centra van Europa.
De heerschende klasse héérscht daar vet-lippig en met een gefatigeerden lach.
De theaterkas-bijdragen van het »schellinkje« kunnen er gemist worden.