aarzelend). Nee. Je heb gelijk. Merci (reikt het over). Heb je Suze daar ook?
Charles. M’n vrouw — nee. Of misschien hier... (doorzoekt de portefeuille). Nee. Zeker verlegd (in de slaapkamer weerklinkt gelach). We behoeven ons voorloopig niet ongerust te maken, oom — zoolang ze in dié stemming zijn____
Dolf. Tant mieux! (staat op, klopt zachtjes).
Achtste tooneel.
Charles, Dolf, De Dokter.
Dokter (met de champagne-flesch en het presenteerblad). Sust!... Nee vooral niet binnen! — Dolf ?... Meneer Dolf van Walden? Herkent u me niet meer?... Linden. ... Jan Linden....
Dolf. Pardon — mogelijk dat_____
Dokter (de flesch in den koelemmer stellend). Ik heb uw schoenen nog in ’88, ’89 gepoetst — ik heb op één avond drie snijkoeken moeten slikken, omdat ü zich verbeeldde, dat ik ’n speld binnen had gekregen ____ Boven de handschoenenwinkel in de Bree-
straat — met aan de overzij ’t Stadhuis.
Dolf. Ben jij — ben u die kleine bleeke Jan,
die.... Kerel, ben jij al dokter? (schudt z’n hand)
En mama? We hebben daar zoo luidruchtig
hooren lachen Is ’t weer zoover beter, Jan of
Linden of dokter.
138