Dokter... Bril jij?
Dolf. Lei ’k juist aan je vrouw uit! — Daar heb ’k de sensatie wéér, mevrouw, de óüwe, zóo als ik u zie, van dien fameuzen eersten steen van de Stichting, met den dominee-met-’t-wratje... Ja ik bril, Jantje, kerel, kind! Kreeg ’k ineens, zonder waarschuwing, in ’n Belgisch nest. ’t Las m’n krantje — en rutsch al de Reuter-telegrammen aan t zwemmen — colle-gaatje van je opgezocht — lorgnetje en niemendal gebeurd — de letters zwemmen niet meer, maar bij ’t zwemmen zelf — moet ’k oppassen geen botsing te krijgen — Voor de bain-mixtes deug ’k niet meer, hahaha! Kerel van harte met je dochter!... Maar aan me geschréven heeft-ie ’n zoon, mevrouw! Hindert jou wat?
Dokter. Nou — iets hindert me. We hebben zooeven je neef Charles....
Dolf... Is Charltje hier?
Dokter. Jawel. Met z’n vrouw. En 't kindje is bij ons op de ziekenzaal....
Dolf. (plots ernstig)... Is Ninette____
Dokter. Opgegeven.
Dolf. Dat meen je niet. Is de kleine Ninette... Wat scheelt ’r? Wat heeft ze?
Dokter... Hopeloos. Móést ’r opereeren — hij wou Deen in consult, en ’t eenige wat Deen kon verklaren, was dat m’n chirurgisch ingrijpen üitstel van
226