heer Baak. . . ’
‘Van härte Schuit, van härte. . . ’
‘Dankje - dank je.’
‘Mevrouw van härte - van härte - als ouwe vriend weet u hóé ’k belang stel - van härte - van härte.’
‘Dank u, mijneer Baak.’
Baak, christen huisvriend, in de puntjes, met nieuw puntboord, nieuwe witte das, nieuwe zwarte handschoenen, christen huisvriend van de meeste nette joden-fami-lies, maakte, vertrouwd met de omgeving, de ronde, condoleerde Toos en Jet, én Berta én Mathil - telkens van härte - en condoleerde tante Duif, die hij als gentleman met mevrouw aansprak. Even opdraaiend z’n mooie krul-snor keek hij dan de kamer rond of-ie niémand vergeten had, liet zich voorstellen aan Van Zuilen, schoof tussen de herengroep naar vóór, de rabbijn groetend, handen gevend aan oom Jemp en Daantje Kaas, die hij passeerde.
Er waren er ook ’n paar, die bij ’t binnenkomen de volte ziend, inééns vóór bleven en bij ’t raam de warme drukte aankeken, - maar de dokter, die er ook op gestaan had mee te rijden, de dokter lang, slank, met bakkebaardjes en ’n hiaat, liep in één lijn door naar de sofa, drukte handen, voelde polsen, verbood Ben verder druppeltjes te geven en trok zich bij de glazen buikkast bij Van Zuilen terug.
Kleine opschudding kwam door Dikkels, lid van de Kamer van Koophandel, volkomen christen-aristocraat. Elegant, meester van z’n bewegingen in de volte, op-en-top heer in z’n rok, militaire houding, gesoigneerd, met dikke nek bobbelend over sneeuwwit boord en de gladge
58