Louis, correct, aristocratisch, vroeg beleefd, om ’t gesprek gaande te houden, naar dingen van Mozaïsch recht, waarvan-ie iets wist door zijn studie. De rabbijn, be-schaafd-belangstellend, gewend aan rek-gesprekken van familieleden, antwoordde met een belezenheid, die Louis frappeerde. Ze leunden in de hoek achter de gebeeldhouwde boekenkast. De rabbijn beweerde, dat Genesis II, 24. . . ‘Daarom verlaat een man zijn vader en zijn moeder en hecht zich aan zijn vrouw, en zij worden tot één vlees’ - in verband met de rib van Adam, een van de sterkste bewijzen was, dat vanaf de schepping van hemel en aarde, de vrouw de gelijke in rechten van de man was. - Louis vroeg of die tekst niet later onder christelijke invloed kon ingelast zijn. - Daar dacht de rabbijn niet aan. Het zou hem makkelijk vallen om door uitspraak van verschillende geleerde rabbijnen ’t tegenovergestelde te bewijzen - heel Genesis was één doorwerkt geheel, één kunstwerk. - Dan Louis, geleerd-koppig aan ’t vragen of de joden niet, tot de geboorte van het christendom, volle recht hadden hun vrouwen en dochters te verkopen of uit te lenen? - Zenuwachtig verzettend z’n glinsterbril vroeg de rabbijn, hoe mijneer Frank aan zülke supposities kwam. - En dan Louis, door drijvend, blij de rabbijn, zijn belezenheid te tonen, aan ’t beweren, dat bij oosterse volken slavernij van vrouwen en polygamie gebruikelijk was - of de geschiedenis der patriarchen, rechters, konin-gen dat niet bewees?. .. of de rabbijn niet wist, dat tot in de 2 de eeuw de regel gold Servi et feminae inepti ad dicendum testimonium en of niet ergens verder in Genesis stond, dat de man over de vrouw zou heersen?. *.
Of ’t hier de geschikte plaats was om over deze zaken te
53