‘Wat ’t portret van Mijkel góed lijkt,’ zei-die zachtjes óm wat te zeggen: ‘kom jullie motte niet zo hüile. . . God wil ’t nou
‘Dad zeg ik óók,’ ondersteunde tante Duif. Maar niemand antwoordde. Jemp kreeg het gevoel of-ie te véél was, werd druk in z’n verlegenheid, sprak z’n aanstaande neef an.
‘. . .Is u niet de aanstaande van Jet. . . as ’k vrage mag.’
‘. . .Om u te diéne, mijneer. . .’
Jet, rood-huilerig, maakte excuus dat ze niet voorgesteld had.
‘Is u familie van Frank - David Frank - van de Hoogstraat?’...
‘Heb niet de eer,’ zei de student, afgemeten correct. ‘Zo-zo. . . Ook niet van Frank, die in darreme en blaze doet?’. . .
‘Heb hier geen familie,’ zei Louis stug-kort, z’n mond spits vertrekkend, voornaam in z’n rok met zwart-zijden revers.
De even opduikende vrijmoedigheid van oom Jemp, zakte weg voor de straffe lorgnetglazen van de aanstaande neef.
‘... O... ’ glimlacherde hij met zoet kijken der ravenoogjes in ’t snoekenkopje. Met de handen wriemelend voor z’n buik, bleef-ie in stilte knuffïg doorkauwen. Tante Duif, zwaar van zwart-zijden waardigheid had ’r man kunnen wegkijken. Zo’n schlemiel. . . om zich niet op ’n afstand te houe. . . Oom kauwde genoeglijk-ernstig. Z’n mollig kinnebakje trok diepe velplooien over het hoge boord.
‘. . .Is u in de handel?’ vroeg-ie nog eens, zélf verbaasd
40