met jé graanhandelaar, iemand die haast lid van de Raad was. - Nee. - ’t Was zo best. - Wat? - Wat zeg jij, Aaron? - Zeg jij nou ook is wat! - Jij bemoeit je met niks! - jij laat mij voor alles opdraaie! - ’k Heb ’r zenuwhoofdpijn van.
Oom David, aanhoudend, koppig, zich niet thuis voelend bij de familie van z’n broer, die niks van ‘de gebrui-ke’ wiste - die d’r allemaal zo liberaal over dachte, vroeg dan plots aan Hangjas en Snoek of ’t anging, dat z’n schoonzuster en z’n nichies op ’n kanapee zoue zitte - als morrege de lawaaie was - of niet de hele stad d’r schande van zou spreke dat de vrouw en de kindere niet sjiwwe zate.35 Maar Hangjas, wijselijk-kijkend hield zich daar-buite. Dat moest mevrouw Pruim zéllef wete. . . Hij bemoeide zich alleen met wat büide gebeurde. . . Niewaar. . . De een die dacht zus en de ander zó. . . ’t Stond voorgeschrewe. . . Maar tegenwoordig had je zóveel vrije jode. . . nah. . . en die moste d’r ook zijn. . . Kwamme ze in Brussel niet op Sjabbes met ’n zigaar in d’r mond naar de schjoele rij je?... En had je in Berlijn geen muziek in de schjoele?... En ware d’r geen kerreke waar de manne en de vrouwe bij mekaar zatte?. . . Als ’t aan hém lee. . . an hém. . .
. . . Maar mevrouw Pruim wist wat ’r paste en mevrouw Schuit die wist ’r óók alles van... en mijnheer Schuit had z’n barmitswe gedaan... Hij bemoeide zich alléén met de begraffenis.. . Was dad niet ’t beste, mijneer Schuit? Bij negenen stonden ze op. Ben liet ze uit, trok aan ’t deurkoord, liep mee naar benee. Oom David draaide ’t
35. Op de grond zitten bij sterfgeval.
33