beschavingsmeerdere, kwam de ingehouden woede los van conservatief vormen-jodendom tegen christelijk-vernist-jodendom. In de grond van hun hart hadden ze een zeer grote minachting, haatten ze zülleke jehoediem. . . zülleke chazzer-vreters. . . voelden ze dat ze gedüld werden vandaag, geduld mórrege. . . voor de lawaaie dat overmorrege meneer Bernard Schuit op ze zou neerzien als-die ze in de jodenbuurt toevallig ontmoette. . . Zulle-ke gojiem onder de jehoediem1. . .
Met z’n drieën kwamen ze weer binnen. Oom David was er bij. Dat gaf zekere verzoening. Oom David kende Hangjas en Snoek, zag ze dikwijls in de synagoog. Met ’n lach van vriendschappelijke welwillendheid om de dikke, zinnelijke lippen, gaf oom ’n hand aan Hangjas, knikte Snoek toe.
‘Wel meneer Hangjas... Wat ’n droevige geschiedenis. . . Watte zeg u d’r van. . . ’n Beetje harder alsjeblief. . . ’
Hangjas die nog niéts zei en ’n beetje verlegen was met de natte pruim, die hij in de hand hield, condoleerde oom.
‘. . .Suikerziekte gehad.’
‘. . .Zo, suikerziekte.’
‘Wél, wél. . . zuikerziekte. . . Daar is Pommademan ook
an gestorrewe
‘Watte?...’
‘Pommademan is d’r óók an gestorrewe ‘Pommademan?... Is die dood? Is Pommademan dood? An watte is die gestorve?’
23
1
Christenen onder de joden.