met alles - die vierhonderd. . . wachd is effen. . . ’t staad in me boekie. . . waar staad ’t. . . Nee, dad is ’t niet. . . Pruim. . . Pruim. . . Wacht-is effen. . . Mijkel Pruim. . . Daar hè-je ’t. . . Ja, dad is ’t. . . Die vierhonderd een en dertig gulden, vijf en veerdig cent. . . ’
‘Watte. . . Zijn jullie krankzinnig!. . . Denk je da-we met geld smijte!
‘Maar is dad nou uidvalle, meneer Schuid. . . Wij zijne toch maar beambde. . . Wij hebben geen halleve cent voordeel an ’n begraffenis. . . Die vierhonderd een en derdig gulden. . . vijf en veerdig cent. . . da’s nied eens voor de begraffenis. . . Denk u dad-wij de familie Pruim niet vertrouwe... Al was ’t voor duizendé. . . voor dui-zendé, niewaar Snoek. . . Wij komme eerst om ’t geld als de begraffenis afgelope is. . . Zo zijne wij niet onder zül-leke omstandighede. . . We wede ommers in ’t geheel nog niet hoeveel koesse d’r modde zijn... en of u koorde wil hebbe. . . en hoeveel adsisdent-sjamoziem. . . Be-grijp-u wel?’
‘Wat is ’t dan! Wat is ’t dan! De hele familie was woedend over zulke maniere!’
‘De gabroonem gewre3 zijne zo niet. . . als ’t óns anging zoue we de familie Pruim helemaal niet lasdig valle. . . Wij begrijpe hoe onaangenaam ’t is, niewaar Snoek? Maar meneer Pruim was tijdens z’n leve vierhonderd. . . vierhonderd. . . waar is ’t?. . . Marpurgo. . . Braat... Pruim. . . Pruim. . . Pruim. . . Vierhonderd een en derdig gulde en vijf en veertig cende an de gemeende schuldig. . . En eer dad angezuiverd is, magge wij nied begra-ve... ’
3. Begrafenis-genootschap.
13