ke grode woorde?... Ik hou niet van grode woorde. . . We zijne fadsoenlijke mense onder mekaar. . . Zulleke grode woorde zijn helemaal niet van pas. . . ’
Kalmerend duwde ’t groezelhandje de opspringende ra-feldas naar benee.
‘Was de boodschap van u, ja of néé?’
‘Jawel zéker, mijneer. . . Jawel zeker. . . Ik heb Lever gezonde, omdad we vanmorrege dwee begraffenisse had-de. . . Anders was ’k zellef gekomme... Is Lever niet nétjes geweesd met z’n boodschap? Dan heb-u maar te klage.’
‘Ja, d’r ware twee begraffenisse. . . een bij de familie Marpurgo. . . een bij Braat.. . ’ vulde de ander aan.
‘Als u denkt da-we zó krankzinnig zijn om eerst vierhonderd gulden te betalen. . . dan heb-u ’t glad mis. . . Hoe reken u dat uit?. . . Hoe kom-u ’r in gósnaam toe. . . om vierhonderd gulden te rekene. . . Da’s blóédgeld.’
‘Ha’k doch wel gelijk toen ’k dacht, dad Lever de boodschap weer schlemielig zou overbrenge. . . Wat n gam-merkop!. . . Wat zéi-je, Snoek?. . . Die mod dan maar geen boodschappe meer doen. . . Da’s al de tweede keer. . . Zied-u nou is, mijneer Pruim. . . ’
‘Ik heet Schuit ‘Heed-u Schüid?. . . ’
‘Ik ben schoonzoon van de overledene.’
‘O. . . Bennu gedrouwd met de éne dochder. . . O, jawel. . . Nou herinner ik me. .. Med juffrouw Cado, nie-waar?’
’n Flets lachje rimpelde tussen de grauwe baardstoppels. ‘. . .Jawel, jawél,’ gemelijkte Ben.
‘. . .Zied u, mijneer Schuid - O, u bemoeid zich zeker
12