de stadsschouwburg bij avondlicht, alle lichte op, alle geel-doffe ballons in de lichtende nissen... en Améri-cain op de hoek... de biljartzaal van Américain... en weer de trams rinkink, rin-kink-rin-kink-kink - en de rooie lantaarn van de brandweerkazerne... nou wist je hét weer óm je, het leven, het leven dat geen ogenblik ophield, het leven dat onveranderd bleef, zoals-ie de Utrechtsestraat gezien had, het leven dat baldadig én koud, koud als kelderlucht om je wanhoop kilde. O. O. O. .. Als ’t maar inééns uit je glee zonder dat je er verder last van had... Als ’t maar als een zucht héénging, terwijl je lag warm gekromd in je bed en je niet de kouwe, klammende benauwenis kreeg van ’n kist, ’n withouten-kist, die niemand ’n aandoening gaf, niemand - niemand - Bool niet, z’n vrouw niet - Bets niet. Welnee, Bets niet. Bets in De-Haag bij Van Laan - Vier uur kom-me - Diligentia - Roméo et Juliette van de Franse. Is Frits dood? - Is die Nanta dood? - Got is die dood? - Hé, is die dood? O, o, o! Frits is gestorreve! - Gister nog schaak gespeeld. Ogotogot is Frits dood? - Is die Nanta dood? -Here met hoge hoede - asfalt - rooie blouses - paarsblauwe parasols, - Américain - geel-gloeiende spiraaldraad-jes. Zó is die Nanta dood? An watte? An ’n sarcom. An watte? An ’n sarcom? Hoe ziet zo’n ding ’r uit? - Got, is die Frits Nanta dood? O pa, o pa, is Frits dood? - Frits is dood. O pa. O pa. O pa. Ja die Nanta die is dood. Got, hoe gek, is die Nanta dóód?.. . Met de ogen dicht, strak-bewegingloos, licht-sluimerig lag-ie loom-visionair te herhalen die paar éne dingen. Maar de meid scharrelde in de badkamer.
‘Menéér!... me-nee-eer!’
114