63
golfde ’t graan, wuivend, roerend, tintenzee .... alles geel met kleine donkere vlokken.
Geen geluid, geen enkel geluid.
Weer verder nog geel, ander geel, halmen gebost, slap onder den last van ’t vette, ’t malsche koren. Kaal daar de grond, stoppelig als de kin van ’n grijsaard. Links bruin, zacht bruin, zonder harde schakeering scheidend van ’t geel. En andere kleuren: groen, helgroen, zwart groen, geelgroen, telkens anders, nieuw, frisch, telkens vreemd, nooit gezien, door ’t mooie, ’t glanzende licht.
Rechts, haast verdwijnend in ’t koloriet der omgeving, spitste ’n toren, als ’n naald neergezet, aardig.
Ze was ontnuchterd. Ze had graag de stad gezien, veel dagen, beweging benee, geraas en lawaai, ’t Leek Rochefort. Zou ze dan altijd dat groen, dat eeuwige groen zien? Ze kleedde zich wrevelig aan.
Madame Greiner lag nog te bed. De nieuwe bonne moest boven komen. In ’n weeldrige kamer, die Trinette ’t mooist vond, wat ze ooit gezien had, lag in 'n mahonie-hout ledikant de meesteres van ’t huis. Ze had ’n nachthemd an met kanten afgezet, slurpte ’n kop thee. Drinkend gaf ze haar orders. Of Trinette, ze heette immers Trinette, met Jules wou gaan wandelen? ’t Beste zou zijn de Engelsche sport-car mee te nemen, die ’t kind pas gekregen had. Als Juultje moe werd, zou zij ’m wel willen voortrijden, nie-waar? Vooral, vooral niet de stad ingaan, want’n vreemd
meisje met ’n kind in de volte.... dicht bij huis blijven____
en om twaalf uur terug.
Jules, ’n verwende jongen van ’n zes of zeven jaar, maakte zich dadelijk van z’n nieuwe bonne meester. Als Jules klaagde werden de meiden weggezonden, omdat de moeder ’t niet begreep, als men hard tegen haar afgod was. De bengel vatte zijn positie, kwelde de slavinnen, die hem toegevoegd werden, trapte ze in z’n wispelturigheid van vertroetelden kwajongen.