45
.... „t Is ... . ’t Is uit ... . Trini . . ..”
„Vader!... Vader!” . ..
„Huil niet... .”
Lang, met ’n ongewone zachtheid in z’n oogen, keek hij haar aan.
.... „Geef me je hand .... kind .. ."
Ze snikte hartstochtelijk.
.. . „Huil niet.... ’k Heb je dikwijls geslagen, zeg?” ... „Nee . .. nee . . . vader.”
„’k Heb van je gehouen .. . waarachtig .... van jou .... van Minette ...”
Toen bleef hij lang zwijgen met haar hand in de zijne, rustig, tot er plotseling ’n vreemde uitdrukking op zijn gezicht kwam. Hard drukte hij haar vingers, dat de nagels bijna in het vleesch drongen,
. .. „Zul je . . . zul je . .. altijd eerlijk blijven?” ....
9n Somber iets scheen hem te hinderen, ’n huivering voor de groote, woelige stad, waar hij zijn jeugd verbrast had. „Ja .... ja . . . vader ..
„Da’s goed ... heel goed .... huil nou niet . . . we stappen allemaal uit.... ”
’n Kalmte kwam over hem.
De pijp gleed uit z’n mond.
Fontan snoot geraasmakend zijn neus.
Pierre begon te zieltogen.
’s Avonds stierf hij.
* *
*
Groote kaarsen brandden bij ’t bed.
Fontan en Cohu waakten. Een drukkende stilte was in ’t huis en in ’t dorp. Door ’t geopend venster was de hemel zichtbaar, sterren.
Tegen ’t kozijn leunden de twee mannen, den rug toe-keerend aan ’t mismaakte lichaam in ’t bed.
„Ik ga naar Brussel,” fluisterde Fontan.... „’k ben hier te lang geweest.”