A2
Zonder ’n woord te zeggen, zakte Marianne op een stoel. Fontan gaf haar ’n glas water, sprenkelde vocht op haar voorhoofd.
„Nee.... laat me,” kreunde ze dof, bleef wezenloos naar ’t bed kijken, naar die verminkte beenen, die op ’t mes lagen te wachten.
De mannen mompelden onder elkander.
Fontan uitte driftige, gepassioneerde woorden . . . . ’t Was te voorzien geweest.... de takel was lang rot.... Hadden ze al niet de vorige maand om ’n anderen gevraagd ?... . Crénom!.... Weer ’n verminking.... maar ’n paar werk-mansbeenen.... misschien ’t leven .... Hij zou ’n moord kunnen begaan .....
De dokter maande om stilte.
Beneden hoorde men Trinette snikken en de trillende stem van Romaine, die haar trachtte te sussen.
’t Duurde anderhalf uur voor de assistent kwam. Hij bracht instrumenten en bandages mee. Fontan en Cohu bleven boven om te helpen. Alle anderen moesten heen.
Marianne had zich beneden neergezet.
Voor de huisdeur bleef ?t een voortdurend gegons.
Angstige schaduwen draaiden voor ’t raam.
Eindeloos lang duurde de operatie.
Geen ander geluid boven dan haastige voetstappen. Na verscheiden uren kwamen de geneesheeren de trap af. Cohu droeg ’n pak. Hij en de assistent gingen heen.
Een golving van gedempte stemmen stroomde binnen.
„’t Is gelukt.. . moed houden,” zei dokter Monier.
VI.
Tegen den avond ontwaakte Pierre, koortsachtig onrustig. De heele kamer rook naar jodoform. Marianne en Fontan zaten bij ’t bed.
De ongelukkige keek versuft rond. Vreemd dwaalden zijn oogen van z’n vrouw naar z’n vriend. Op eens scheen