35
„Romaine,” zei de moeder.... „blijft wat liggen.... ’t Schaap is niet goed.... Willen we gaan eten?”
Ze zetten zich om de tafel, ook de pastoor.
„Pierre,” begon tante, ’t brood in haar kom soppend :... . „’k had wel zin Trinette mee te nemen .... voor ’n paar dagen .... ’k wil zelf de reis betalen .... Wat zeg je?” Pascal keek wantrouwend op.
.... „Voor ’n paar dagen ? .... Nee .... Niet noodig!” ..., Adrienne vatte ’t antwoord verkeerd:
.... „Nou .... als je wilt langer !.... Wat zou j’r van denken, als ze in Brussel in betrekking ging ?...,. Kinder-juffer of zoo iets? .... Ze kan bij mij wonen” ....
„Ze is zoo jong....” merkte de pastoor zacht op.
„Jong, ja ... . Maar ze zou graag op eigen beenen staan .... ’k Geloof niet.... zie je — als j’t me vraagt — ’k Geloof niet.... dat ze hier gelukkig is. . . .”
„Voor mijn part kan ze gaan,” bromde Marianne: „Z’is toch maar tot last.... Wat zeg jij, Pierre?”
Langzaam kauwde de vader, groote happen.
Er was ’n stilte.
.... „Zoo ! .. .. Wou ze weg ? . ... Gebeurt niet, zoolang, ’k leef.... In Brussel gaan z’t pad op!. ... Gebeurt nooit!” ... .... „Maar ik zal op haar passen. .. .”
„Zoolang ik leef eten ze thuis.... Brussel.... nooit!” Een herinnering leefde op in ’t soldatenhart.... iets vaags, ’n schemering.
Juist kwam Trinette binnen.
Zwaar trok Pierre de wenkbrauwen samen, keek norsch over z’n bord.
Ruw klonk de stem.
.... „Wou jij weg van hier?”
Dreunde door de kamer als ’n dreigement.
.... „Nee.... nee,” fluisterde ze, aarzelend, angstig. „Da’s goed,” gromde hij.
Zwijgend werd ’t ontbijt geëindigd.
Alleen de pastoor sprak.