27
„Trinette! .... Trinette! ... .”
Hij holde haar na, afglijdend van den rotsoever, bleef verschrikt staan.
Op den anderen oever teekende zich de silhouette van Pascal.
Een eindje verder liep ’t paard voor de leêge kar.
Pierre keek grimmig naar zijn dochter, zei geen woord.
Toornig klemde hij de pijp tusschen de tanden, wees met ’n kort, driftig, gebaar naar ’t dorp.
Als ’n schichtig, opgejaagd hert snelde ze voorbij den dreigend-zwijgenden vader, voorbij ’t rustigstappende paard, verdween pijlsnel.
Was in eén enkel oogenblik gebeurd.
Toen balde Pierre de vuist tegen z’n neef, die in ’n lompe, half-verlegen houding aan de overzij stond en volgde met snelle passen de dreunende kar. Met gebogen hoofd liep hij naast ’t paard .... Hu ! Hu !. .. . Allez ! . ...
Vanzelf hield ’t beest voor de staldeur stil. Pierre stiet dikke rookwolken uit, gespte bedaard den buikriem los, lichtte de trekstang uit den haak. Minette schokte vroolijk den stal binnen, knabbelde aan de ruif. En de voerman zette zich neer op den haverbak, luisterde naar ’t malsche smakken van ’t beest. Toen maakte hij ’t tuig los, wierp ’n handvol haver door ’t gras, bleef nog even toekijken en sloot de staldeur.
In de huiskamer zaten Marianne en Adrienne bij ’t zachte licht der lamp.
Zwijgend nam Pierre bij de tafel plaats.
Lachend keek de schoonzuster toe:
.... „’k Wou dat Jean wat minder, jij wat meer praatte ....” Pascal mompelde iets overstaanbaars.
.... „Waar is Trinette, Marianne ? .. ..”
De vrouw haalde de schouders op.
„Waar is ze?” — herhaalde hij knorrig.