20
„Over ’n halve maand begint de Brusselsche kermis.. .. Vandaar kun je meetrekken door ’t heele land, naar Holland, Frankrijk, Engeland, waar je maar wilt. . . . ’n vrij leven.... op je eigen beenen. Athleten zijn goud waard!’k Ken ’n jongmensch, begonnen zooals jij, die nou ’n tachtig frank per avond verdient.... Je moet je oefenen eiken dag. . .. van de vrouwen af blijven. ... dan zul je staan kijken van je eigen kracht!”
.... „Tachtig franken .... trachtig franken? .. .*
„Daar kun je ’t makkelijk toe brengen. Ik engageer je voor éen maand bij Bonnat. . .. twintig frank. ... Nou?” „Twintig frank per avond... . Kom, ’t is te wagen! Lukt ’t niet, kan ’k altijd weer teruggaan. . . . heb ’k wat van de wereld gezien.”
„Mijn provisie krijg ’k van Bonnat. . .. Kijk, hier is ’t contract...”
Frans nam ?t papier, dwaalde er met de oogen over. Heel kort: plotseling hield hij op met een dommen glimlach: . . .
„’t Is goed,” zei hij, half verlegen.
Averino beet zich op de snor. Hij begreep dat de ander niet lezen kon.
„Hé, madame, hebt je ook inkt hier?” riep hij. Madame Zu morrelde eenige oogenblikken in een la van de toonbank. Toen kwam ze met ’n vies fleschje en een verroeste pen — aan een houtje vastgebonden — aandragen.
Frans doopte in, treuzelde lang, eindigde met benepen op te merken, dat hij niet schrijven kon.
„Dat’s niets,” zei de agent, „zet een kruisje hier van onder.”
Zwaar op de pen drukkend, de tong tusschen de tanden geklemd, teekende Frans ’n dik, onooglijk figuurtje. Bij het liggend streepje liet hij vooraan een intvlak vallen. Bij het staande perste hij zóo op het verroeste instrument, dat een der punten met ’n knap wegsprong.
„Zonde voor de pen ! .. . ’t Is klaar,” zei hij met een zucht.