ió
makende lacher met de vuist op de tafel sloeg en er schuddend uitstiet:
.... „Als Frans niet in de grot is . . . ha! ha! ha.. . . hangt-ie an d’r rokken . . . ha! ha! ha! ” . . . *
Averino lachte flauwtjes mee.
. . . .„’t Is ’n sterke kerel, niet?”
. . . .„Sterk ? . . . van ijzer!”
„Dat dacht ik wel,... ’k heb ’m vanmorgen iets zien doen . . . Sapristi! . . . Goud waard! ”
„Hij licht Fontan op als ’n veer, met éen hand, nie-waar Fontan?” klonk de stem bij ’t buffet.
Fontan, de luidruchtige lacher, bevestigde ’t.
„Hij neemt ’n paar dozijn Brusselaars voor z’n rekening, ” giegelde hij, Pierre aanstootend.
Pascal nam de pijp uit zijn mond, grijnsde.
„Dat zal hij gauw genoeg kunnen probeeren,” merkte Averino koeltjes op, alsof hij de aardigheid niet begreep : „Frans Bonnier gaat naar Brussel. ...”
Uit ’t buffet klonken gedempte vloeken.
„Hé la-bas! Hé madame Zu,” grinnikte Fontan.
Madame Zu was opgestaan, hing met de gevulde vormen over ’t buffet.
„Gaat-ie naar Brussel?... Wat is dat nou voor kletspraat?”... „’k Geloof ’t bepaald, madame.”
„ Zoo, zoo, ” nijdig duwde ze de vuisten in de breede heupen... „gaat-ie naar Brussel, dat kleine manneke,” plotseling wond ze zich op, met een kleuring van ’t vette gezicht. . . „gaat-ie naar Brussel.... dat canalje.... dat sujet!” .. .
Nu deed Pierre voor ’t eerst den mond open . . .
,/k Zou met ’m meegaan, Zu,” .. . smoesde hij, droogjes. Fontan schaterde wéér luidruchtig, draaide van pret op z’n stoel.
Madame Zu keek valsch, ’n vette spin.
„Geef ’m liever Trinette mee.. . . die loopt-ie toch na as ’n hond!...”
Driftig lei Pierre zijn pijp neer.