15
„Frans? .... Frans Bonnier? .... Nee! . . . Anders zou j’m wel zien zitten.”
Tegen dit logische argument viel niets in te brengen. Hij ging zitten.
„Een brune, madame.”
,,’k Heb geen brune. .. . alleen Faro.”
„Ook goed! .... geef me Faro.”
De vrouw lei haar breikous neer, strompelde naar een kast
Bij ’t openen der deur werd een collectie oude kleeren en schoenen zichtbaar, de kleeren aan spijkers opgehangen. Achter dien rommel verdween de vrouw, om met een beduimelde, slecht gekurkte flesch terug te komen, waaruit zij 9n glas schuimloos, slap bier in een gebarsten glas inschonk. Averino keek wantrouwend toe, had voor geen geld een teug durven drinken van ’t verdachte, onsmakelijke vocht.
De twee mannen aan ’t tafeltje hadden een oogenblik hun fluisterend gesprek gestaakt. Nu zetten ze ’t voort, waarbij de een aan ’t woord bleef en de ander zich vergenoegde regelmatig „ja, ja,” te brommen.
Averino stak ’n nieuwe sigaar op, begon uit tijdverdrijf èn om zich een houding te geven een praatje.
.... „Druk met de affairen, madame?”
„Als we van de affairen mosten leven, konden we wel
verkassen. Waren d’r veel vreemden in de grot vandaag ?____
veel Engelschen? ... .”
„Ja, ja .... Een massa ”
„Van de Engelschen motten w’t hebben .... Da’s ’n goed volk.... Brusselaars vallen dood om ’n sou ... .”
.... „Dat begrijp ik... . Apropos... ken je Frans Bonnier, madame?”
.... „Of ’k 'm ken ?. ... Daar zit z’n oom.... Hé Pierre — hij vraagt of ’k Frans ken! ... . Ha! Ha! Ha!....”
Die met Pierre aangesproken werd, lachte met een grooten grijns, terwijl zijn metgezel luidruchtig schaterde.
Averino begreep niets van die vroolijkheid, tot de leven