3
„Zocht je Frans?”
„Waarachtig niet.... heusch niet!”
„Da’s goed. . . . Pas op voor dien jongen!... Die eindigt slecht.... groeit op voor de galg.... ’k Heb je tweemaal samen gezien.... Je bent geen kind meer, Trinette.... Versta je me: je bent geen kind meer.... Hoe oud ben je nu?"
.. . „Zeventien .... achttien in September ...”
... „Je lijkt ouder .... Zeventien is een mooie leeftijd .... Dus .... je hebt me niets te zeggen?”
„Niks.” ....
„Bedel niet meer .... Je hebt thuis te eten, goed te eten____
’k Wil ’t nooit meer zien .... Beloof ’t me.”
„’k Beloof ’t. . . . nooit meer.”
„Gaat Romaine vooruit?”
„Ze was heel goed vandaag.”
„Ferm !. . . . ’k Kom morgen aan. Zeg dat an moeder.” Moeilijk stond de oude man op, sloeg het stof van zijn kleed, vouwde netjes den rooden zakdoek op, haalde een snuifdoos te voorschijn, duwde leuk-langzaam ’n beetje zwart poeder met den duim tegen den neus. Toen bleef hij even knippen met ’t hoofd, snufte driftigjes de lucht op, trilde met de neusvleugels, maar de niesbui wou niet komen.
„Wil je ook?” vroeg hij.
Ze keek hem met open mond en groote oogen aan.
„Nee .... ’t kietelt zoo.”
En ze lachten beiden.
De snuifdoos verdween in de plooien der soutane.
„Dag Trinette.n „Dag Eerwaarde.”
„Zul je ’t onthouden van Frans?”
Ja’....
„Dag Trinette.”
„Dag Eerwaarde.”
Vriendelijk knikkend stapte hij verder.
’t Meisje keek hem na tot de gebogen gestalte achter de