„Iets de moeite waard?”, drong Lubinsky fluisterend aan — Nathan Stief hoefde niet letterlijk alles, tenminste niet op slag te weten.
„Iets de moeite waard”, herhaalde Krüger blazend, op ’t asthmatieke af van 't verroeste trappengeklauter met z’n buikje.
„Wat dan?... Wat lach je?”
„Vertel ’k je bij de koffie in „Adlon”, in „Kaiserhof”, bij „Dressel” of bij — „Kempinsky”, droogstoppelde Felix Krüger, achter Nathan’s rustig-kauwenden rug 'n waarschuwinkje gebarend.
„Ken 'k zoo mee na Adlon?”, lachte Semmy Lubinsky, z’n sjebbie kantoorjasje bespottend.
„Ken ik zoo?”, lachte Krüger schorrig, en met ’n molligen smak be-zat-ie ’n stoel, die 'r van in z’n ouwe lendenen kraakte.
„Effen geduld dan”, zei de patroon van ’t Lombardhaus. Haastig knipte-ie den laatsten, half-ingescheurden pinknagel, trok zn gammele jasje uit, sloot ’t gecompliceerd vakken-bureau en stak de uitgegane Noblesse weer op.
Terwijl waaide Felix zich lucht met z’n zakdoek toe. Hij was de eenige „Dutzfreund” van den gewiksten, kleinen eenoog. Voor n paar jaar, op ’n Pokeravond, hadden ze mekaar bij ’n flesch 1891er Chateau Mouton Roth schild, uit Krüger’s fameus keldertje, den kus der kussen gegeven, ’t Kameraadschappelijke pokeren (met veel ruzie) en de flesch 1891er Chateau Mouton Rothschild (die naar de kurk smaakte, en die de laatste was) waren de u i t e r 1 ij k e oorzaak tot het Bruderschaft-drinken geweest — de i n n e r 1 ij k e zat dieper. In ’t groote Berlijn, waar menschen mekander zoo uiterst-zelden vonden, waar iedere provinciaal zich ’t eerste jaar ongelukkig voelde, omdat-ie 'r met niemand de vriendschap der eigen kleinstad sloot — in ’t amusementen-Berlijn, waar uit ’n oppervlakkige kennismaking in bierhuis, restaurant of nachtlokaal, zoo herhaaldelijk groote-stadsvriendschap, koffiehuis-sympathie, late-avond-intimiteit, drankstemming-vertrouwelijkheid ontstond, hadden die twee, beiden ongetrouwd, beiden van niets tot iets gekomen, beiden met vrouwen uit ’t Linden-Casino, 't Linden-Buffet, den Moulin-rouge, de Jugend-Sale, uit Arkadia en andere Balhuizen scharrelend, maar *t liefst en met de meeste passie met heel jong goed, elkander „ontdekt”. Andere kwestie dan bij 't pokeren, verkoeling van heviger aard, hadden ze nog niet gekend, omdat ze uit mekaar’s beurzen bleven. In den grond geloof
78