firma Lubinsky behalve de wettelijk getolereerde rente van 'n driemaandsaccept, dat geprolongeerd kon worden, de kosten van ’t bewaren der goederen, de kosten van 't eventueele onderhoud, de kosten van de brandassurantie, de kosten van de inbraakassurantie, 't vervoer heen, 't vervoer terug — en dat alles naar plaatsruimte en waarde berekend. Ieder in nood werd geholpen. Ieder betaalde matige rente. Ieder betaalde bloedgeld voor den „opslag” op Semmy’s zolders. Het was 'n met zorg overlegde, voorbeeldige, zakelijke methode, die voor iederen schipbreukeling 'n uitkomst was. Werden de accepten niet op tijd betaald, of op tijd door betaling van driemaandelijksche rente plus driemaande-lijksche opslag-kosten geprolongeerd, dan had de firma Semmy Lubinsky & Comp. 't contractueele recht, de als waarborg gedeponeerde goederen „voor rekening” van den patiënt te verkoopen en de „eventueele” mindere opbrengst door ’t accept op den schuldenaar te verhalen. Maar dat laatste was nog nooit noodig gebleken, daar de eenoogige taxateur van de firma zich niet zoo in de waarde van goederen, die-ie al in z’n Breslauer jeugdjaren had leeren kennen, pleegde te vergissen.
Van dezen handel in accepten, met verademing geteekend en met wanhoop ingelost, had de barbier Ginzel, wiens bestaan aan „Haararbeiten”, mes en zeepkwast vastzat, niet 't flauwste benul, en als-ie ’r van geweten zou hebben, zou 't nog latijn voor 'm geweest zijn. Hij bewonderde alleen den gestadig wisselenden, met ’t jaargetij varieerenden voorraad van den kleinen eenoog, en — als-ie op 't kantoor zelf bediende — de gek-makende hoeveelheid rulle bankjes, die de zwijgende Nathan Stief minutenlang met speekselnatte vingers telde.
Vandaag duurde 't wachten korter dan gewoonlijk. Na 'n klein kwartier plofte de ijzeren buitendeur dicht. De meneer met den panama, de witte handschoenen en de souspieds, wipte fluitend, met geld in zn vestzak, rondom de goederenlift naar de straat, en Semmy Lubinsky trok op den meubelzolder z'n luster jasje, z’n linnen boord — papieren droeg-ie niet meer — en z’n das uit. De tusschendeur naar 't kantoor liet-ie schuins open. Hij vertrouwde geen vreemden, en onder 't mes van den schrielen, bleeken, krom-schoudrigen barbier had-ie doorloopend de onaangename maniakale gedachte, dat de armoedzaaier, wien je den honger van 't gezicht las, 'ns plotseling krankzinnig zou kunnen worden en zich aan z’n strottenhoofd vergrijpen.
Daarenboven praatte-ie onder de bewerking door met den
64