En ’t geluk liet zich dien dag zoo verbazend dwingen, dat-ie Nathan Stief, die z’n eenige vijf-Mark stuk — meer dorst-ie niet meenemen — verspeeld had, en met dikke zorg op z’n gezicht de twee uur naar huis terug wou loopen, ’n kop koffie aanbood. In de meening dat-ie voor den mal werd gehouden, haalde de bultenaar kregel de schouders op. Ongeduldig wees-ie naar z’n mond, en toen had Semmy Lubinsky ’m kunnen omhelzen: Nathan Stief was bijna zoo gebrekkig op de vlakte gekomen als z’n vader, zaliger nagedachtenis: hij had ’n fortuin-aanbren genden, anderen fortuin-aanbrengenden bochel, en hij was al als kind, door ’n keelpolyp-operatie, ongeneeslijk-stom geworden. Nathan, glunderend van plezier, dat-ie in die volte ’n mensch met rechtschapen tong, die ’t manuaal der stommen voortreffelijk verstond, had gevonden, accepteerde de koffie, accepteerde 'n door vliegen besprongen portie koek, dankte met uitkrullende lippen voor de gulheid, waarmee de ander z’n tram betaalde, en ’m in de stad op longenhachee, aardappelsla en bier trakteerde, en ’n paar dagen later, zat-ie op proef op ’t kantoortje van Semmy Lubinsky & Comp., zwijgende, aan niemand wat oversmoezende, zich met niets bemoeiende, alles vinnig-beluisterende klerk, aan wien je onvoorwaardelijk je brandkast en je contanten kon toevertrouwen, omdat ’n stomme bochel zóó gesignaleerd was, dat-ie ’r onder geen omstandigheden vandoor zou gaan. En daar dacht Nathan Stief geen seconde aan. Integendeel. Murw geknauwd door ’t leven, getrapt, in ’n hoek gewrongen, dankte-ie ’t genadige toeval, dat-ie z’n kop zoo zalig boven water kon houen. Hij verdiende nu dubbel, 't Mes snee aan twee kanten. Overdag schreef-ie met volmaakte rondschriftletters in de boeken van Lubinsky & Co. —• ’s avonds, dikwijls ’s nachts, als 'r gerepeteerd werd, zat-ie als pianist in ’n tingeltangel, waar alleen „verplichte consumptie” was, waar de kelnerinnen de heeren tot vlugger drinken animeerden, en waar-ie de vrouw had leeren kennen, waarmee-ie getrouwd was, en bij wie-ie n dochter van achttien had.
Op proef bij Semmy Lubinsky gekomen, was-ie ’r na vijf jaar de man, die alles ordende, die nauwkeurig wist waar de kavels beleend goed op de zolders leien, die waarschuwde als ’n klant met rente-betaling en aflossing in gebreke bleef, die in een woord hart voor de zaak — ’t „Lombard- und Lagerhaus van Semmy Lubinsky Comp”, tegen welks schild de rottingstok van Erich Schüler, dien vroegmorgen zulke principiëele bezwaren uitte — toonde. Toch gaf-ie ’t spelen in de nu meer gemoderniseerde
61