Duczika

Titel
Duczika

Jaar
1912

Druk
1926

Overig
4ed

Pagina's
315



't Dek over de oogen trekkend, wrevelig pogend ’t getob kwijt te raken, luisterde-ie naar 't praten der kinderen in de benedenwoning. De schelle stemmetjes filterden door den vloer, waren haast te verstaan. En ’n klok sloeg — een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven. Zeven uur! Allemachtig! Wat ’n waanzinnige nacht! Zachtjes begon-ie in te slapen, 't Leek tenminste zoo. Loomer, slapper, onwezenlijker dacht-ie, om zich bij ’t verwarde aanstuwen van dingen en gebeurtenissen ’n houding te geven, om langs ’n bewuste lijn in te tukken, aan de zenuw-drukte, de herrie, de volte van Grünewald — de barstend-volle tribunes — 't gedrang bij den totalisator — ’t in één stommel voort-ellebogen naar de nummer-borden om te zien hoe 't met „Sieg” en „Platz” was. ’t Gesnuif van den eigen adem hoorde-ie nog, onderscheidde-ie als iets dat van hèm was, hinderde 'm. Bang dat-ie toch weer aan de beroerdheid, waarover-ie in geen jaren met iemand gesproken had, die ’m weer zoo raak had te pakken genomen, terug zou denken, forceerde-ie z*n aandacht naar *t zelfde. Zoo levendig zag-ie de gele, roode, blauwe, groene mutsen van de jockeys over de paardehalzen gebogen, zoo klaar de rondingen van de baan, de kort-geschoren heggen, 't warren der hoofden op de overladen tribunes, ’t geklauter op de stoelen van 't grasveld, 't wuiven met handen en zakdoeken, dat-ie ’t gedreun van den grond, *t zacht-deinend, opwindend gegolf, meende te voelen — en ’t onthutst klagend rumoeren der stemmen bij 't storten van de favoriet waarop ze d’r spaarduiten hadden gezet, ’m als in de werkelijkheid van dien middag dee schokken.

Nee, geslapen had-ie nog niet... Benee praatten de vrouw en de kinderen — benee snurkten de commensalen als versjouwde karrevrachten tegen mekander op, en op de plaats spoot de portier de tegels met ’n sissend-knersenden waterstraal.

Kreunend draaide-ie zich naar de behangselzij van 't bed. Z'n slapen klopten, z’n achterhoofd dee pijn. Duizend tegen een hadden de Mosel of de Rüdesheimer niet gedeugd. Zóó beroerd na *t drinken van wijn was-ie in geen tijden geweest. Alles hinderde — ’t blij-op fluiten van de merels, Poldi’s geadem, de geluiden van ’t ontwakende huis, 't gescharrel op en over de plaats.

Toen, met 'n ruk stond-ie op.

,*t Was niet te harden in ’t heet-muffig kamertje. Pol laten maffen en alleen den boer opgaan!

53

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.