drie jaar later 't tiendubbele opgebracht? Groomoe had geprobeerd te redden — oom Ludwig had tusschenbeide willen komen — te laat. De doode was niet meer levend te maken — 't geld van de familie, van vreemden en vrienden — 't kapitaal van tante Toni, die met 'r kinderen op straat stond — was, bleef verloren.
Weer met wijd-geopende oogen luisterde-ie naar de regelmatige ademhaling van Poldi in 't overzij-bed. Groomoe was gestorven — oom Felix was gestorven — tante Toni, die den zelfmoordenaar nog iedèren dag verwenschte en die *r groot geworden kinderen den haat tegen den doode in had gelepeld, lééfde. Zocht-ie 'r op — dwong-ie zich 'r op te zoeken — dan verweten ze niet, zeien ze niets, scholden ze niet langer, maar in 't mekaar aankijken onder 't gesprek, in 't gezwijg en klein-geniepig doen, krijschte 't, raasde 't, foeterde, hoonde 't tegen den man, die ze zoo onverwacht, zoo onherstelbaar aan lager wal had gebracht. Jetchen, de oudste, had tuberculose, teerde weg, omdat ze niet naar buiten kon. Karl, jongen van zeventien, die op 'r volgde, leerde ’n vak, waaraan-ie 't land had. Klarchen, de tweede dochter, sukkelde zoo met 'r oogen, dat de sterkste brillen al niet meer hielpen. Frida, de vierde, dapper kindje van vijftien, naaide voor dezelfde fabriek, die Duczika en Lotte aan werk hielp. Mariechen, de jongste, kuchte. Tante zelf lee aan ge-wrichts-rumathiek. Ieder had wat en ieder was zonder klacht — ’n altijd weerkeerende, altijd woekerende aanklacht. Als 't vreemden geweest waren, menschen waarvan-ie de bezoeking niet had kunnen taxeeren, zou-ie 'r zich geen jota van hebben aangetrokken, zou-ie ze zonder eenig onderzoek mee verantwoordelijk voor 't rampzalig doodsbed van z’n vader hebben gesteld. Dat had hier geen zin. Te goed en van te dichtbij wist-ie, dat tante Toni èn de kinderen slachtoffers waren...
Kort na den slag, toen groomoe gestorven was, had oom Ludwig, die elke duit tienmaal omdraaide voor-ie 'r uitgaf, per se gewild, dat-ie bij tante Toni in zou gaan wonen, om kosten te sparen, 't Had 'n verwoede mot gegeven — hij had ft vierkant geweigerd. Liever honger of droog brood dan 't uur aan uur samen zijn met menschen, die zoo over z’n vader spraken. Drie maanden had oom ’m aan z'n lot overgelaten, en nog als-ie 'm bezocht of als-ie ’n brief schreef, mokte en mierde-ie over *t weggesmeten geld! Ja, ja! *t Waren herinneringen, waarbij je de tanden in je lippen zette!
52