op je bestiaal geweten heb! Jij ben tenminste geen huisjesmelker, geen meerwaarde-dief, geen beginselruiter — hou je gemak, ondermijner van mijn gezag en schreeuw de proletariërs van benee niet wakker, boef! — jij ben geen oplichter, geen flesschentrekker, geen falsaris, geen uitlegger van christelijke bijbelteksten, geen komediant, geen dienstdoener — balk je longen niet uit, speenvarken: rand ik je eer aan, als ik je staart molesteer? — je ben geen dienaar van den staat, geen pluimstrijker en niet naar God's evenbeeld geschapen — je ben niets en waardeer dat met gloeiende dankbaarheid! Want als je een van de schenners was, een van de bandieten en pooiers, die zich op wetten beroepen, als je nog andere dan uiterlijke gelijkenis met de rat homo sapiens bezat, was je staart 't begin van je einde, zette 'k m'n tanden in je geschminkte bast!”
„Doe ’m geen pijn”, zei Poldi lachend.
„Integendeel, ik sauveer ’m”, zei Erich, plotseling nuchter: „hij vreet tabak en *k blief geen lastig bedgenoot! Vooruit, crapule! En avant, eerbare tijdgenoot!”
Even verdween-ie in de keuken, om den spijbelaar in de kist te laten, toen schoot-ie weer op 't dek van 't bed.
„Wat zou je 'r van denken, Pol, als we ons aankleedden? Ik ben over m’n slaap heen. 't Is hier om te bezwijken! We zouen naar buiten kunnen kuieren, met den trein naar Wannsee en daar 'n halve dag in 't water blijven, wat?”
„Nee, jongen...”
„We kunnen vanmiddag in 't heete zand onze scha inhalen! Vooruit! 't Is 'n idee!”
„Nee — 'k durf die buitensporigheden niet meer aan! 'k Moet 'n tikje voorzichtig zijn...”
„Jammer! 't Wordt n verrot-heete dag! We zouen — hahaha, wat 'n inval, Pol! — we zouen Laurie en de meisjes af kunnen halen en met z’n allen in 't F r e i b a d onze botten kunnen weeken! Kan j ij slapen?”
„Nee nog niet, maar 'k móét de eerste uren op m'n rug liggen... 'k Verbeeld me telkens dat 'k links wat voel... Dat 's nonsens en neurasthenisch gedoe — weet 'k — maar toch, niewaar?... Vertel liever nog wat!... Vanmiddag ben ik je man!”
„Vertellen?... 'k Ben voor de eerste kwarteeuw uitgepraat!” „Een ding is me niet duidelijk...”
„Wat dan?”
„Hoe kan jij — als 'k te veel vraag, hou je je mond — hoe
48