dat van den onzaligen strijd tusschen ’r gesoigneerden vege-tarischen echtgenoot en den bloeddorstigen proletarier getuige was geweest, flirtte binnen de vier-en-twintig uur met den plaatsvervanger, liet zich door 'm pakken, wees ’m den weg naar de schrijftafel, de prullenmand en Poldi's mouwen, maakte zich over geen verleden en vroegere idealen druk.
Toen ze pas samen woonden, had Erich, die gruwelijk ’t land aan „ongedierte” had, die geen spin kon zetten en bij muizen ’n gevoel van onbehagelijkheid kreeg, over de familie die met de bagage meekwam en meer in 't bijzonder over 't griezelig-vrijpostig gekuier der beesten door de kamer, herrie geschopt.
Alles verdroeg-ie: alleen geen getrippel van zoo’n smerigen rat over z’n pantoffels, z’n boeken, z’n bed. ’n Dergelijke maniakale voorliefde voor een van je onsympathiekste diersoorten, was ’m ’n raadsel. Daar redeneerde Poldi met spottende geestdrift tegen in. Een van de fouten van ’n stad als Berlijn, zei de magere philosoof, was ’t saamklitten van millioenen menschen, gedwongen buiten de natuur, die voor ’t kudde-dier Mensch ’n noodzakelijkheid was, te vegeteeren. „In Berlijn”, betoogde-ie: „door wijze en vernuftige voorouders op ’n meer „veilige” dan schoone plek gebouwd, moet 't kudde-dier zich aan straten en asfalt wennen. Als je wandelt stap je in diepe, dorre, gladde kanalen, tusschen huiswanden door. ’r Is haast geen groen, geen vergezicht, geen horizon, geen water. De eenige dieren, die je ziet, zijn paarden, gemuilkorfde honden, tamme musschen. We hebben de zingende vogels, de vlinders, de boomen, de frissche lucht verjaagd en verdreven. Wandel je, Zondags, wanneer ’t bij ongeluk zonnig weer is, naar ’t prachtig Grünewald, dan trap je met tienduizenden tegelijk zooveel stof uit den grond, dat de struiken en blaren meer op vunzige brokken theaterdekor, waarvan de kleur in ’n theater loods is verschoten, dan op 'n deel van de zalige natuur gelijken, ’t Kudde-dier, dat bij zon, groen en lucht, zeker gezond en — misschien gelukkig kan zijn, heeft in z’n koortsachtig beschavingsproces de natuur afgedankt. Als ’r geen „Zoo”1) was — geschikt voor spelende kinderen, afspraak-j esmaken den, provincialen, vreemdelingen en soupeerende families — zouen we nauwelijks nog eenig begrip van den voorraad uit Noach’s ark hebben. We stikken rampzalig, wij millioenen, die geen gelegenheid en geen geld hebben, om naar badplaatsen en
35
1
) „Zoo” = dierentuin.