grimmig en dreigend over de ruiten, gordijnen, kozijnen en balkonnetjes van den naar den vadzigen hemel opdoffenden pleisterwand. Verschoof n hand, rekte 'n arm, schudde n hoofd, dan herhaalden de reuzenschaduwen 't zelfde gebaar, soms zoo vinnig en stellig, of de zwarte luisteraars met de lompe, tot den gevel reikende lijven, de kleutermenschen achter ’t venstergat grunnekend bespotten.
Laurie, die 'm zachtjes begon om te krijgen — als Poldi nee zei, bediende zij zich dubbel — vertelde van ’r ontzaggelijke successen, toen ze in Brünn gasteerde, en ze zelfs de Czechen, die geen woord Duitsch verstonden, gewoon dol van geestdrift maakte. Ze had de portretten van 't rekje gehaald, gaf den goedig-geduldig bewonderenden Poldi explicaties, die de anderen oneindig dikwijls gehoord hadden, en probeerde, nu de drank r n dappere en obstinate stemming bezorgde, alleen 't woord te hebben. Dat zat 'r bij Erich niet glad. Die viel 'r telkens met beminnelijke venijnigheden in de rede, zei dat ze wel de helft minder leugens en ophakkerijen kon vertellen, schold ’r uit, en prikkelde r tenslotte zoo, dat ze den hoffelijken gast naast zich vergetend, sans gêne en ongemanierd vloekte, en driftiger, op ruzie belust, van rr glas slurpte.
„Toe, Laurie”, zei Duczika, de toetsen der piano met voor-zichtig-glijdende vingers, en zoo delikaat mogelijk voor de buren, bespelend: „blijf nou gezellig! Je weet toch hoe-ie is!”
En Lotte begon te leven. Al die uren had ze gegeten, gesnoept, geknabbeld, gekauwd, gedronken. Zij had de laatste amandel, de laatste hazelnoot uit de onuitputtelijke schaal gekraakt. Ze was indolent en onverschillig gebleven. De muziek porde 'r wakker, dee 'r als 'n paard in ’n circusstal, dat z'n ritournel hoort, nerveus met de voeten trippelen, en toen Duczika een van de Spaansche dansen, waar ze verzot op was, preludeerde, sloeg ze 't op 'n stoel liggend tafelkleed om de schouders, en met de vingers als castagnetten knipperend, walste ze 'r met hartstocht en bravoure op los. Plots had ze 'n ander gezicht gekregen, 'r Heupen wiegden, 'r hoofd je veerde met rukken achterover, ’r voeten, nog in de oude dansschoentjes, die ze als pantoffels droeg, wipten, slipten, spitsten zich op de teenen, liepen mekaar als twee in 't zonlicht stoeiende vlinders na, betipten ’t zeil en waren weer weg — en de twee gracieuse armen bogen, strekten, hieven zich als vleugels, leien rank en soepel om 't anders geworden, plots met jeugd belaaid hoofd, 'r Lenig, passievol dansen, waarbij 'n
22