schrikker met den elegant-opgenomen rok en de in rimpels verzakte sokken uit!
„Baronin Von Schüler — meneer Poldi Röse!”, schaterde Betty, op 'n stoel zakkend, de handen op de heupen.
„Aangenaam kennis te maken”, lachte ook Poldi, diep met 't beenig hoofd met de gekarteld-koperbruine haren buigend: „wil u ’t je niet wat makkelijk maken, Baronin?”
„O nee! O nee!”, babbelde de baronesse, door je ziel snijdend hoog-hysterisch: ,,’k heb nog zooveel bezoeken af te leggen bij Oberregierungsrat Levysohn en bij Geheimrat Cohn en bij den Geheimer Regierungsrat Pech zu Pech, dat ’k hoogstens één glaasje meedrink! Maar ik ben heel erg verheugd, dat ik eindelijk eens van zoo dichtbij met u kennis maak! U is ’n snoes van ’n jongen man en u permiteert zeker dat ik u omhels, niewaar?” Laurie’s rok floepte ongracieus neer en de twee harige, gespierde jongensarmen, met Betty’s granaten bracelette, vlogen om Poldi's in lach purperenden nek.
Mama, Duczika, Lotte leien krom op de schuddende sofa, en Betty, die ’r houvast verloor, glee met n smak, of ze n flauwte kreeg, op 'n onder 'r gewicht, als 'n chapeau-claque, plat-zuch-tende kartonnen doos.
„Barones”, verweerde zich Poldi, en z’n bril, nog aan een oor balanceerend, kwam vervaarlijk in 't gedrang: „barones, dit is 't gelukkigste uur van m’n leven, maar ’t is wat te warm vanavond voor lange omhelzingen!”
„O foei!”, zei de dame beleedigd, en in ’r geluid was inderdaad iets van n gechoceerde, preutsche ouwe juffrouw: „wat 'n affreus affront! Ik zal u nooit meer mijn jonkvrouwelijke lippen toesteken, dier van 'n man, ongalant schepsel! Foei, foei, foei!” En met 'n hyper-modieuzen zwaai 'r afsjokkenden hoed terugwippend en ’r rok zoo hoog grissend, dat de met touwtjes omhoog gebonden mannebroekspijpen zichtbaar werden, zette ze ’n eleganten cancan, als je op n „Schwoof” van Confectioneusen niet beter zag, met bedreiging van de pullen op ’t buffet, die onrustig mee begonnen te cancaneeren, in.
Poldi, bang voor n nieuwe omhelzing van de onstuimige dame, was achter de tafel gevlucht, en daar, voor 't eerst na de misère en de eindelooze downheid van de laatste maanden, stond-ie met tranen in z’n oogen om den ontembaren rakker met z’n onverwoestbare jeugd en z’n mallootig jongensgedoe, te schaterlachen. 't Duurde ’n poos eer ze tot bedaren kwamen, en toen ze
20