Duczika

Titel
Duczika

Jaar
1912

Druk
1926

Overig
4ed

Pagina's
315



gehad heb, en m’n moeder, die ’k me niet meer herinner, mag ’k daarvoor tenminste niet verantwoordelijk stellen...”

„God, wat ’n roman”, redeneerde ze, den triestigen ondergrond van z’n woorden evenmin begrijpend: „weet u niet wie uw vader is?”

„Nee”, glimlachte hij: „en dat spijt me wel — ’k had graag willen weten in wélk deel van dien man z’n lichaam z’n ziel stak...” „Dat kan ’k me denken”, knikte mama, luk-raak wat zeggend, of ze ’t over ’t weer hadden — voor zulk soort toespelingen, was ze vooral na ’n glas wijn, ontoegankelijk.

Ongeduldig, den vriend die 'm dit gezellig discours opdrong en ’m als Mephisto met Martha alleen liet, verwenschend, be-trommelde Poldi ’t vensterkozijn. Boven de donkere, logge rompen van daken, gevelspitsen en schoorsteen-stompjes, vreemdelijk ’r op toe-gedrongen, lei ’n brok transparante hemel met limpiede, zacht-twinklende, schijnbaar bewegende sterren, ’t Was ’n koel-schoon, door z’n eenvoud imponeerend, droomrig geflonker en ademend lichten, maar in 't glimmen van de schuinstaande vensterdeur, als 'n potsierlijke werkelijkheids-schreeuw, dwaas en grotesk tusschen 't groenig gestippel van planeten en asteroïden, had je ’t kamer-intérieur, de behangselwand, de sofa met ’n witte en 'n zwarte kous...

,,'k Zal ’ns kijken waar ze blijven”, zei-ie, zich met 'n ruk omdraaiend, ’t Was niet meer noodig. Op 't zelfde oogenblik ravotten ze de kamer binnen, Duczi, Betty en Lotte achter Erich, die zich als ’n krankzinnige met ’n rok van mama, 'n blouse van Lotte, 'n voorschoot van Duczi en ’n hoed met voile van Betty, toe had getakeld. Om z’n gedecolleteerden hals droeg-ie ’n ketting van amandelschillen, die ze in de keuken voor ’m geregen hadden, en om de pols van z’n blooten, harigen rechterarm Betty’s armband van Boheemsche granaatsteentjes.

„Mal dier!”, lachte mama: „wat heb je nou weer uitgevonden?”

„Goeien avond”, praatte Erich met ’n telkens overslaande vrouwestem, en als n welopgevoed schoolmeisje maakte-ie voor Laurie en Poldi allerliefste „kniksjes”: „zou u me ’ns willen voorstellen aan dien bekoorlijken jongen man, dien ’k al zoo dikwijls op straat tegen ben gekomen, en dien ’t toeval eindelijk, eindelijk in m’n nabijheid voert?”

„Mal dier!”, schudde-buikte mama, te slap van ’t lachen, om ’t woord te kunnen voeren — zag de jongen ’r als n vogelver

19

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.