„Menschen, zijn jullie vanavond dol?”, vroeg-ie, 't frissche snuit met de heldere, grijze oogen en ’t verlegen vlas-snorretje, dat niet bij z’n gezicht paste, boven 'n zonderling pak, dat-ie voor zich uitdroeg: „zijn jullie aan ’t fuiven, dat we n vol uur moeten antichambreeren! 't Is netjes, hoor!... 'k Zal me weer uitsloven! *k Zal weer kapitalen aan jullie bestejen! 'k Zal me weer ruineeren! ’k Zal weer 'n eenzaam kluizenaar, die 'n vrouw zonder ’n duit zoekt, met Mosel en Rüdesheimer bij jullie intro-duceeren! 'k Zal..."
„Zou je niet liever voorstellen?”, viel de onbekende, die onbeholpen met z’n hoed en z’n stok scharrelde, ’m in de rede. Door de groote glimmende glazen van z’n bril met 't stalen montuur, keek-ie zoo bleu als ’n schooljongen naar mama, die ’r voet wegmoffelde, naar de slaapkamerdeur, waarachter de wekker klepperde en naar ’t op den grond geknield meisje met de tot 't onderlijfje zichtbare, soepel-bleeke hals.
„Dat hoeft niet, lijkenschenner”, praatte Erich, ’t hol-bolle pak voorzichtig op ’t buffet leggend: „als 'k enkel „Poldi” zeg, weten ze wie en wat je ben! 'k Heb lang genoeg kwaad over je gesproken! De dame bij 't raam, met de brillanten in 'r ooren, die natuurlijk valsch zijn, omdat ze anders al lang bij oome Jan zouen staan, is mama Laurie — dat is nicht Betty van 't „Kaufhaus des Westens” — dat Lotje, die straks solo voor je zal dansen — en dat Duczi, die zich speciaal voor jou decolleteert — voor mij heeft ze ’t nog nooit gedaan!”
„Hè, wat 'n mop!”, zei Duczika, lachend naar de slippen tastend, en met de vrije linkerhand drukte ze de rechter van den mageren, met z’n gebaren stotterenden reus, over wien ze *t werkelijk dikwijls hadden gehad, en dien ze nu voor 't eerst zagen.
„Ga zitten, meneer Poldi...”, sprak mama met de geaffecteerde beminnelijkheid van 'n vrouw, die te recipieeren weet.
„Poldi Röse”, hielp de gast ’r, met half-genepen oogen in 't lamplicht starend, terwijl-ie de brilleglazen met 'n jaspunt, waar-aan-ie ook zn pen pleegde te drogen, schoonschuierde.
„Ga u zitten”, zei mama nog eens: „maak ft u makkelijk, meneer Röse. We zijn blij met u kennis te maken...”
„Toe Laurie”, interrumpeerde Erich, en zfn impertinent-zekere stem, snee mama's ontzaggelijke liefheid in nauwelijks nog spartelende mootjes: „hou op met je anstellerij om van te rillen! 'k Hoor je liever vloeken dan dat fk je met zoo’n snoes van 'n
6