16
zou ze niet bij moeder in de huiskamer hebben durven komen. Nu, valsch-vroolijk, opgelucht, toch met ’n broeiende gêne, lawaaide ze de half-gedekte tafel langs, zoende moe, die alweer prettig-huiselijk over de verstelmand gebogen zat, en met ’n ’r zelf hinderende overmaat van geluid — de fatsoenlijke kamerstilte voor zich uit rumoerend, praatte ze over de klater-kleurige avonturen van den dag — hoe de Fransche juffrouw haar uitspraak bij zonder geprezen had — hoe lekker ’t met de geschiedenis geweest was — en hoe de gymnastiek-juffrouw haar tweemaal gevraagd had ’t voor te doen aan de stijve pieten, die met d’r corset uit — verbeel je! — nog geen behoorlijke lendenbuiging konden maken, of zich uit anstellerij maar zoo hielden...
Maar dan midden in ’t geratel en raketten van woorden, zei moe ineens in ’n kleine, niet dadelijk aan te vullen gaping: „Toopie, m’n kind, wat heb je ’n opgewonden kleur..
„Ik, moe?... Hoe komt u ’r op... ’k Heb hard geloopen..
En meteen draaide ze zich af naar den spiegel, de handen meppend tegen ’t weerbarstig gepluim en geschuim van ’t blonde voorhoofdshaar, en ze keek zichzelf boven de vergulde pendule zoo verwonderd-onschuldig in de blauwe oogen of ze Moe’s grijze hoofd voor zich had.
„Nou, ’k dacht maar zoo,” klonk de paisibele stem uit den leunstoel — en in ’t glas van den spiegel schoof de geduldig-verstel-lende hand van de vroeg-oude vrouw — op en neer — bijna maat houdend met ’t loom-bedaarde gewiegel van den klokkeslinger.
Trees, zuur en zeurig — al meer dan vier jaar sinds vader’s dood zei ze om de maand den dienst op, om weer zuur en zeurig, langzaam en vervelend, en toch bij buien erg lief en goedig ’t werk te doen — Trees klaagvoette met de borden, vorken en messen de kamer in. Ze was vandaag weer zoo in de „stemming’’, dat ’t neerzetten van ieder bord ’n snauw en ’t gerinkel van ’t tafelzilver ’n drensend geruzie leek. Moeder keek over ’r tamme brilleglazen heen, geërgerd door dat krakeelerig bewegen en smijten, maar ze sprak geen woord van verwijt, en omdat Trees die rust-van-meerderheid als ’n soort getreiter voelde, deed ze nog hardhandiger en stugger, ’r Zat onweer in de lucht. Je merkte ’t an alles... Als Jeannette, klaar met ’r schoolwerk, niet vroolijk-