42
De assistent. Misschien helpt ’n fooi.
NEGEND TOONEEL.
De vorigen. De man. De vrouw. Later de eerste dokter. De directeur. Entrez! Ga daar zitten. Ga zitten. Is dat familie?
De man. M’n zuster.*
De directeur. En wat wouen jullie nou?
D e m a n. Ik wil me moeder.
De directeur. Die is dood. Dat weet je.
D e m a n. Ik wil ’r begraven.
De directeur. Zoo. Jij houdt ’r ’n raar soort kinderliefde op na.
De man. Dat wil zeggen?
De directeur. Veertien dagen ligt ze ziek — en je blijft weg ....
D e m a n . . . . Dat’s mijn zaak.
De directeur (driftig). Jouw zaak? En de mijne is je niet te woord te staan, als je niet betamelijk biyft!
De man. Ik kom hier niet om te praten .... Ik kom om ’t lijk van m’n moeder. Meer niet.
De vrouw. Wij hebben ’r geen schuld an.
De man. Dat raakt die heeren niet ....
D e v r o u w. ’t Raakt ze wèl. Ze zijn in alle geval góéd voor d’r geweest.
De man. Dat zit nog!
De vrouw. . . .Ik ben niet van hier — ik woon buiten. Ze was naar de stad gegaan om hem op te zoeken — toen is ’t ’r overkommen. Ik hoorde niks. Ongerust heb ’k me niet gemaakt. Ze bleef wel is moer ’n tijdje bij me broer. Onze vader is dood ....
De directeur. Jawel. Jawel. Voor die lange verhalen heb ’k geen tigd.
De v r o uw (verlegen) En nou wouen we ....
De directeur. Wat wou je? . . . .
D e vrouw (verlegen) .... D’r bij ons op ’t dorp begraven — naast vader. De directeur. Dat moet je je dan maar uit je hoofd zetten. Dat kan niet. De man (grommend). En waarom niet?
De directeur. Omdat ’t niet kan.
De man. Meneer wees voorzichtig — ’r komt ’n end an alle geduld.
Tweede dokter. Alsjeblief ’n paar toontjes lager — de portier is dichtbij (wil schellen.)
De man. Laat dat maar, heerschap! Ik waarschuw die meneer voorzichtig te zijn. ’r Is nog recht te krijgen, al deugt ’t nergens voor óns. Eerst heb je me voorgelogen ....
De directeur. . . . Voorgelogen, onbeschaamde ....
De man . . . . Voorgelogen, zeg ik, dat ze begraven was — en ze is niet begraven ....
De directeur. Ik herinner me niet je dat zöö pertinent gezegd te hebben. De vrouw (schreiend). Ach God, lieve meneer, ik blijf je dankbaar voor wat