40
Eerste dokter. Natuurlijk.
De directeur. Dat gebeurt Vrijdag.
De assistent. Zaterdag.
De directeur. Zaterdag — en eergister, Dinsdag, komt de zoon om ’t lijk
Tweede dokter. Drommels!
De directeur. Hij herkent de kleedingstukken, de muts, den zakdoek, de beurs — Ze had een litteeken op ’t voorhoofd - ’t klopte van a tot ï. Ik zeg ’m wat — weet zelf niet meer ’t juiste — hij laat zich niet afschepen, wil ’t lijk zien.
Tweede dokter. Ze kon toch begraven zyn.
De directeur. Dat gelooft-ie niet. Hij wil bewijzen.
Eerste dokter. Dat ’s ’n wél netelige quaestie. En is dat dezelfde sinjeur die in de wachtkamer zit?
De directeur. Dezelfde.
De assistent. Per saldo hebben we de usance van ’t gasthuis gevolgd. En ir. elk geval had-ie z’n belangstelling vroeger kunnen toonen De vrouw heeft ’n goeie veertien dagen hier gelegen. Je kunt niet rüiken dat ze familie heeft.
De directeur. Jawel. Heel braaf geredeneerd. Maar daarmee schieten we niet op. We hebben rekening te houden met het publiek en de publieke opinie.
Eerste dokter. Volkomen waar. ’t Volk moet zoo weinig mogelijk van de snijkamer hooren. Ze zijn er bijgeloovig bang voor. Je snapt niet waarom: dood is dood, maar ’t feit bestaat. Zoo'n zaakje kan ’n schandaal worden, ’t gasthuis in miscrediet brengen.
De assistent. Met uw permissie: dat zie ’k heelemaal niet in. ’r Is toch geen misdaad begaan. Hoeveel prostituées, hoeveel menschen zónder familie krijgen we niet onder het mes? Moet je van elk geval verantwoording afleggen? Hoe wou je dokters vormen zonder snijkamer? Als ik U een raad mag geven: speel open kaart met die vent. Wat drommel dienen we de wetenschap niet (op de doos wijzend) als we zoo’n prachtexemplaar bewaren? In de heele collectie die we hebben is ’r niet één met zulke kolossale vetkwabben.
Tweede dokter. Ik ben het eens met mijn geachte collega. Sneden we niet telkens deelen uit om op sterk water te zetten? En kikt er ooit iemand naar? Eergister nog is ’n man begraven zonder genitaliën . . .
De directeur. Maar we hebben heelemaal niks meer, mijnheeren!
Tweede dokter. Zoo!
De directeur. Na önze sectie is ’t lijk aan de studenten-snij kamer gegeven...
De assistent. Dan wordt ’t mal. Je kunt moeilijk wat armen en beenen bij
elkaar scharrelen.
(Langdurig zivijgen)
Tweede dokter. Kunnen we ’m geen ander geven? ’r Staat ’n lijk — ik meen ’t lijk van ’n hoer — in den kelder.
De assistent. Wel ja: je kan geen jzer met handen breken.
Eerste dokter, ’t Lijkt me gevaarlijk.
De directeur. En onpractisch . . . Daarenboven — ’k meen ’m zoo iets gezegd te hebben dat ’t lijk begraven is . . . Daarop terug te komen . . .