SI
Hein. Ik ga d’r heen.
Marie. En ik ga mee. Ik ben z’n vróuw! (zij slaat een doek om ’t hoofd.)
Moeder. Je blijft thuis.
Marie. Dat verdraai ik! Je kunt niet weten. Ik laat me niet houen! O! O! ... O lieve G-od dat ze nou geschoten hebben!
Hein. (die nog even uit het raam bukt, deinst terug) . . . God in den hemel!
Moeder. Wat is ’r?
Hein. Niks!
Johan. Hij heeft wat gezien, ’k heb ’t an z’n stem gehoord . . .
Hein. Niks! Niks! Blijf van het raam weg. Je het ’r niet bij noodig (weert zijn moeder af, sluit het raam).
Marie (die snél uit het ander raam gekeken heeft, geeft een Icrijschenden gil). O!
O! ... O! O! O!
Johan. Wat is ’r? Laat me hier zoo niet zitten 1 Wat zie je? . . . Wat? . .
Moeder (dof) .... Wat zien jullie? Wat? . . . (bukt snel uit het het raam bij Marie) Niks! . . . Wat doen die menschen voor de deur . . . Wat was’t? . . .Wat?., (Op de trap gestommel. Hein staat inert voor het eeneraam, Moeder is op den stoel tusschen de ramen gezakt. Marie kijkt wezenloos naar de deur. Eerste en tweede werkman dragen Bart binnen).
DERDE TOONEEL.
Eerste en tweede werkman. De vorigen.
Eerste Werkman. D’r is daar geschoten, moeder Stappers . . .En . . En . . . En . . . Waar mot-ie? . . . ’t Is godverdomme om te huilen . . . Om zoo maar te schieten! . . . Nou? . . . Nou? . . . Waar mot-ie? . . . (Hein maakt een schuw gebaar naar de bedstee. De mannen tillen het lijk op. leggen het op het bed, dremmelen verlegen naar de deur.) Nou . . . Nou . . . We zullen maar niks zeggen . . . Zeggen helpt niks . . . Hij stond vlak vooran . . . vlak vooran . . . godverdomme . . . godverdomme ... ’t Is ’n moord! . . . om te huilen . .
Johan. Is-ie . . . Is-ie . . . dood? . . . (De werklieden knikken) . . . Krijg ’k van niemand antwoord! . . . Laten jullie me stikkea van angst? . (staat op, tast naar de bedstee, bevoelt het gelaat, schrikt, huivert naar zijn stoel terug).. O, dat geweld, dat vloekbare, schandelijke geweld . . .
Moeder (opstaand, suffig) . . . Wat zegt-ie? . . . Wat meent-ie? (ziet het lijk, balt de vuisten) O moordenaars, moordenaars! Motten jullie ’m zoo thuisbrengen, zóo. Vermoord, vermoord! (vuist opheffend naar het raam) Beesten! Beesten! Vervloekelingen! M’n kind vermoorden! Wat het-ie jullie gedaan! Beesten! Beesten! Twee centen in ’t uur meer vragen en ’m vermóórden, vermóórden! Bloedhonden! Canalje! Had ik je hier! Had ik je hier! (In hysterische woede begint ze le schreien tegen den post van het raam).
Eerste werkman. Nou, nou . . . moeder Stappers . . .
Moeder (razend). Hou je bek! Hou je bek! Ze hebben ’m vermoord terwül die weerloos was! Zijn jullie dan kérels, mannen! Heb jullie geen,