nog een verklikker aan een ijzeren kast, waarin ze hopen centen bewaarden - wat niemand mocht weten, anders klommen ze de trap op om de boel boven óók weg te slepen! - en daarmee verdiende hij net bijtijds een dagloon -bijtijds, omdat er meer kosten op de huur gekomen waren dan de hele huur bedroeg. Je zou ze hardstikke dood slaan, zei vader en ze dan nog es hun ogen dichttimmeren. Moeder bleef fijn bij zijn bed, wies zijn gezicht en handen met groene zeep en boende zijn nagels - zonde voor de moeite -knap als je onder de wol smerig kon worden! - redderde de kamer - gaf het zusje, dat al begon te lachen, als je ték-ték tegen haar zei, de borst - en zat de sokken van vader, die er plezier in had knollen van gaten te verslijten, met zuinige steekjes te verstellen. Even, terwijl moeder in het keukentje bezig was, moest hij het ook proberen, kreeg hij de stopnaald met de wol dóór het netwerk langs de koffiekan, die van binnen zat, heen, en toen moeder de sok opnam, zei ze, of het haar verraste: ‘Gut, ik wist niet dat ik al zo’n eind was klaargekomen. Het lijkt of er kaboutertjes aan bezig zijn geweest.’ Dan moest hij achter zijn hand giechelen, hield hij haar voor de mal: ‘Er waren ook kaboutertjes, moeder. Een met een lange baard en een kouwe-aardappe-lenneus en een met ogen als krenten.’ - ‘Gos, jongen, hoe is het mogelijk,’ zei moeder verschrikt en ze keek onder het bed en onder de wieg waar de merakels, die vaders hielen hadden dichtgenaaid, zo ineens gebleven waren. Ze had een soejpbord met gort voor hem gekookt, en om hem bijster te trakteren, een paar centen dikke, bruine stroop, die zo kleefde als lijm, meegebracht.
Dat mocht hij zelf van de lepel in het bord laten zakken, als hij beloofde niet op het laken te morsen. ‘Van onderen!’ riep hij. En de stroop sukkelde als een uitgestoken tong van de lepel, hing in een onbeweeglijk kwakje, tot ze door de wasemende warmte van het bord lollig begon te koersen, in zulke dunne scharminkelstreepjes, dat je eerst een letter K van Koert en dan precies zulke figuurtjes als op een echte konfituurtaart kon tekenen. Maar je vingers zogen aan elkaar vast, en al mikte je nog zo sekuur, de lekstraaltjes, nog dunner dein de wol voor vaders sokken, wriemelden en taaitaaiden op zijn borstrok en het laken, en als je je bord, zo listig als de bromvlieg, die het in de smiezen had,
90