van je hield, vergde ze het niet. Er zat nou toch al iets tussen ze, iets van de kerk, waarover hij, voor de huiselijke vrede, onder deze omstandigheden, niet uitpraatte.
Nors, humeurig, wiebelde hij met zijn voet. Gedwee van gebaar, zijn geprikkeldheid en weerzin voelend, bewoog ze in het keukentje, en omdat ze het ellendig vond, dat ze met haar angsten voor haar jongen, alleen in het woninkje zou moeten blijven, en wel half ried wat er in hem omging, drong ze niet aan. De grond onder haar voeten deinde op en neer, terwijl ze de hete bout over de luiers en poppekleertjes aanzette. Hij zat naar zijn schuddende voet te kijken. Zij boog, met ogen, dik van tranen over de kleuterkamisooltjes, truitjes en lakentjes, die ze in zo’n blijde verwachting gemaakt had. Toen, duizelig van uitgeputheid, ging ze er even bij rusten, en zei zwakjes: ‘O, wat ben ik moe!’
Tk ook,’ sprak hij ondeworpen. De stilte van het keukentje omspon hen. Het gas onder de bout, getemperd in blauwgroene peutervlammetjes, suisde - de kanarie schraapte zijn bekje tegen de trahes. ‘Ik zou toch liever nog wat wachten, praatte ze in een mist voor zich uit, en haar stem kroop tegen hem op, of ze de plek, waar een onzichtbaar deurtje voor haar openstond, zocht. Het kereltje zal je zo missen.’ - ‘Enkel het kereltje?’ vroeg hij, zijn beroerde stemming achter onnodige stugheid verbergend. ‘Ach, liefste,’ antwoordde ze, en als een kind, dat steun zocht, kwam ze op zijn schoot zitten. ‘Wat doe je toch onaardig, terwijl ik te moe ben om aan iets anders dan aan jou en de kinderen te denken.’ Ze klaagde niet verder, maar haar tranen trokken in zigzaglijntjes langs zijn gezicht, en omdat die er zijn, om elkaar in een sloom lentekeukentje wat erg liefs te zeggen, zei hij ook geen woord, en keek met volle ogen naar een waziggeel propje, naast het groenigbeslagen fonteintje in de kooi.
Van zolder haalde hij uit de gereedschapskist een verfomfaaid spoorboekje, en moest een kwartiertje de radio-ontvan-ger beluisteren. ‘Hallo! Hallo!’ Dat was de effectenbeurs, die de koersen aan de provincie opgaf. Keurig. Haast geen storing.
‘Wij sluiten nu. Goedendag.’
‘Grote broer,’ zei het mannetje in bed, ‘wat heb je daar voor prentenboek?’
88