Wakker werden ze eerst ’s morgens heel vroeg door het gesnor van de witte muis in de waskom. Als een bezetene wielde ze tegen de glooiing op, piepte of ze zo springlevend van onder de keukenaanrecht te voorschijn gesprongen, en nu spurtte, om er wat lenigheid in te krijgen. Vader en moeder, geradbraakt van het lome geslaap en gehangel in de ongemakkelijke stoelen, deden zo fris als hoentjes, nu de drukke kinderstem weer klonk, en de kalmerende thermometer, die er zelf schik in scheen te hebben, maar ook op de kop af 38 zei.
‘Nou ben je weer een eind opgeknapt,’ praatte vader, en met het potloodstompje tekende hij in het geheime schrift weer iets op...
‘Hoe warm is het mannetje nou?’
‘Dat is 3, enne dat is 7, enne dat 8,’ knikte het ventje in zijn sas, en het gamalenwijsvingertje, blankgezogen - dat deed hij nog altijd, als hij in zijn slaap vergat dat grote jongens geen zuigelingmanieren hebben - volgde opgewekt de lengte der seintekens.
‘Knap!’ babbelde vader, hem op het bolletje zoenend, en ineens de ballast van de nacht kwijt, haalde hij met een falsetstem uit, of er geen vuiltje meer aan de lucht was, en terwijl moeder, met het allerzonnigste snuit van de wereld, Magdaleentje, die met knippende oogleden het geweld van de mannestem onderging, de borst gaf, stak hij zijn hoofd in de waskom, zo verschrikkelijk lang, dat moeder angstig toekeek en het vanuit de kom, waarin de muis geravot had, borrelde en plofte, of een motorschuit in de gracht lag, en niet in beweging wilde raken. T)oe het nog es, grote broer!’ vroeg het kereltje, in de handen klappend, en in volste bewondering over het vreselijk lang je adem inhouden. Dan dook vader opnieuw, en liet onder water zijn stoom los. En moeder zei met een gezicht van er-gebeuren-nog-ongelukken: ‘Koert, manlief, schei uit! Er zal nog een ader springen, je wordt zo. paars als een biet!’ En het zusje, dat niks van dat harde belletjesblazen moest hebben, het eigenwijs de tepel los, en zette een gil-toeter op, of er een kinderdief uit een Spullewagen in de buurt loerde. Het was een morgen, om alles lekker vrolijk te bekijken. Er zat zegen in de lucht. Want Toos, uit Heerlen, van wie je het niet zou verwacht hebben, door het ge
86