ken. Het begon als je elkaar in het grote Mierennest vond en het eindigde als de troebele mist van de Dood met zijn Radio-tekens G.N. - goeienacht - zei.
‘Goddank,’ hijgde moeder, en haar hart klopte in haar keel.
‘Ik heb moeten aftekenen - een telegram - van Toos uit Heerlen.’ Vader schrokte de letters van het blauwe papiertje met het witte zegel, gromde alleen: ‘Valt me niet in! Ik laat me zieke jongen niet aan zijn lot over.’ En ze keken er niet verder naar om. Want boven het verschrompeld laken lag een gloeiendrood kinderbolletje, dat nog geen tien tellen geleden ziekelijk geel was geweest. Anders zou hij hebben moeten weten. Nou hield hij, klaarwakker, zijn ogen dicht, tevreden dat ze allebei bij hem in de kamer waren, maar te bekropen door verveling en moeheid om een mond open te doen.
‘Ga jij nou slapen,’ fluisterde moeder. ‘Vannacht ben je ook haast niet uit je kleren geweest. Toe nou, liefste.’
‘Nee,’ zei hij. Er had hem nu niemand wat in de weg moeten leggen. Alles voelde hij vijandig aan. Het leek of er in de laatste weken een venijnige sater op zijn hielen zat, en er gluperig plezier in had hem geniepig aan alle kanten te pesten. Het kon je een poos voor de wind gaan, tot zich een vervloekte zwarte vlieg met je beetje leven bemoeide. Geen pijp had hij - had hij - sinds vierentwintig uur gesmookt, - de hele dag was voorbij gegaan, de éérste dag zolang hij de radio-ontvanger geknutseld had, zonder dat hij onder de dakpannen naar de, eindeloze geluiden was wezen luisteren. Voor zijn part stopten ze hem in het Rooie Dorp. Dan wist je waar je aan toe was. Hier popelde je als een nachtwaker, die snapte dat er onraad in zijn dadelijke buurt was, die schuifelstappen in het pand hoorde, en de judassen niet te grazen kon nemen. Gebukt onder de afgedekte lamp, zat hij, om zich een houding te geven, over het ‘Leerboek voor ontvangst van Telegrafie en Telefonie’ gebogen. De voorbeelden van het morsealfabet, de letters, cijfers en dienst-tekens dansten voor zijn ogen terwijl hij elke beweging in de omgeving van het bed oplette, elk gehijg van het kind als een foltering onderging.
‘Wil mijn schat niet wat drinken?’ vroeg moeder, bij het hoofdeind gebogen, ‘wil moeders kind geen heerlijk glaasje
83