niet, moeder. Je ouders hebben je nog zo verbojen. Wie niet horen wil, moet voelen. Enne toen zei hij: doe de lappies met de boterolie uit het potje er af, dan zal ik es kijken. Je blijft er af, zei ik. Toen zei hij: je moet niet zo’n grote bra-niebek opzetten, want as ik dat nou ook doe, schreeuwen we samen de buurt bij mekaar enne dan is het donderen. Toen zei ik: het mag niet. Toen zei hij weer: alles mag. Ik steel as de raven, dat ik er scheel van zie, en niemand doet me wat. De kater van benejen, die het lommerdbriefje van je vaders horloge zo vuil toegetakeld heb, smeert ’m over de schutting as hij mijn in de smiezen krijgt. Al jouw prentenboeken ken ik net zo goed as jij op me duimpie. Zo, hou jij je voet nou es keurig stil as een grote jongen, die niet kleinzerig is. Nou kijk ik door de glaasies van me brillehuis. Waar het nou zeer doet, zal ik de pijn wegknabbelen. Au! Au!’ ‘Doe ik het niet zachtjes genoeg, jongetje?’
‘Er trok een scheut tot in me heupen. Hè! Hè... Ik hou alles, alles, alles van jou, moeder. Jij ben me grote zuster en vader is me grote broer. Waar is me grote broer?’ ‘Die komt straks.’
‘As me gebrande voet nou nog zieker wordt, wat gebeurt er dan, moeder?’
‘Die wordt niet zieker - die wordt beter.’
‘Maar as...?’
‘Dan doen we er nog meer lappies om.’
‘Waar hebben ze het been van de schilleman gelaten?’
‘Ik begrijp je niet kind.’
‘Die heb toch een heipaal op zijn boddie gekregen, enne toen hebben ze zijn been met een cirkelzaag afgezaagd. As ze het bij mijn maar niet proberen, hoor je moeder? O, mot nou weer het staaffie in me mond? Dat doe je zeker, dat ik niet langer zal klessen. Ik heb het door. En as ik hem nou stuk bijt? Dan ken je niemeer kijken hoe het for-nuissie bij me van binnen brandt.’
‘Dat zou ik niet doen, liefste, want dan zou je de glassplinters en het zilveren goedje, dat vergif is, in je maagje krijgen en dan zou je nog veel zieker worden, omdat we er daar niet met lappies bij kunnen. Zo, nou is je schattepootje fijn ingepakt en doet het geen sikkepit pijn meer. Nu vijf minuten niet babbelen en je lippen fijn om het staafje houden. Terwijl geef ik kleine Magda een schone luier.’
80