anders, nieuws, aanbiddelijkers en het mager gezichtje nu zo plotseling bloeiend en fleurig leek, had ze moeite om niet aan de deur te gaan staan, om te zien waar haar man bleef.
‘Ik kijk hoe warm je bent,’ praatte ze schor, want het zilveren kolommetjes liep wild boven bloedwarmte uit. ‘Mag ik ook es zien, moeder?’
‘Zeker, mijn jongen.’
‘Ik zie enkel streepjes. Vertel es hoe het is.’
*Dat kan ik je niet vertellen, mijn schat.’
‘Kan je zo heet worden, dat je net as water overkookt?’ ‘Nee jongen,’ zei ze met kloppende slapen - ze zag enkel het dof glimmend lijntje, opgekropen tot bij de 39. ‘Er loopt iets langs me rug, moeder. Nou ben ik zo koud. Stop je het dek in, moeder?’
Tien, twintig tellen lag hij stil, moeilijk hijgend en zijn gesloten ogen scholen zo diep in de kassen, zijn gelaat was zo wit, of de lamp tegen vale schaduwen in lichtte en op het punt was uit te knetteren.
‘Nou is de slang van me rug weg, moeder. Nou voel ik me weer kiplekker. Zal ik jou en zussie een verhaaltje vertellen?
Er was eens ’n moeder, net as jij, en die d’r dochtertje was gestorven...’
‘Vertel liever wat anders, liefste schat,’ drong ze huiverig aan - ze wist niet wat er bij het gekwijn van de lamp gebeurde - ze keek als een zottin naar de donkerste plekken van de kamer - telkens weer met over haar hoofd golvende, kilrijzende haren.
Was dat ook een dag geweest, een ruwe krankzinnige dag, met dat wachten beneden in het Huis van Bewaring, achter de ijzeren deur en het zenuwgevlam bij de gedachte, dat je doodeerlijke man misschien... - en de thuiskomst bij het schattekereltje, dat zijn pijn in had gehouden - en het dreigend schandaal, als de executie doorging. Nee, er waren tijden, dat je niet wist hoe van de mensen los te komen en alleen door de ogen van je kinderen in God bleef geloven.
Even woelde Koertje onrustig. Dan hield hij drenzerig aan. ‘Laat me nou uitvertellen, moeder. Het is zo’n prachtig verhaal - je weet het toch wel - van die moeder, die
73