lagen de gebakken botjes, waarop vader anders dol was. De grootste, de wilde duivel, die zich niet door moeder bij zijn staart had laten pakken en door het boertje met zijn zool getemd was, bruinde nu tussen de blommige aardappels en de gewelde boter, op vaders bord. Maar vader at niet. ‘Toe schat, toe nou/ zei moeder, nog liever dan anders lachend. ‘Daar heb ik me zo voor uitgesloofd. Je straft er jezelf mee. Eet nou!’ - ‘Ik kan niet/ zei vader. ‘Mijn keel is dichtgeschroefd! De schoften! De schobbejakken!’ -
‘Stil nou. Niet waar de jongen bij is/ waarschuwde moeders allesbereikende stem. ‘En jij, schat-van-moeder? Doe je net als vader?’ - ‘Ik lust geen vis/ droomde het kind voor zich uit. -
‘Jij lust geen vis/ praatte moeder verwonderd. ‘Waarom niet, malle jongen?’ - ‘Omdat, omdat,’ sprak hij haperend - het leek of het plankje van de viskar met de vellen van de gevilde palingen, de schollen- en bottenkoppen, de kollende ivoren oogjes, en het bloederige mes van het boertje op het tafelzeiltje bewoog - ‘omdat ik het vanmorgen zo akelig heb gevonden...’ ‘Wat?’ vroeg vader, er niemendal van snappend. ‘Hij heb/ vertelde het kind, ‘de palingen met een mes d’r keel afgesnejen en as de Indianen geskalpeerd - en de vissies hier heb hij d’r hoofd af gehakt. Al die oogies benne op het plankie gebleven. Daar ben ik bang van geworden. Ik lust niet, moeder, geef jij me een boterham?’ Omdat moeder helemaal geen trek had, enkel een kom koffie dronk, vader niet kón, en Koertje geen vis meer lustte, bleef de schotel die middag stampvol.
Vader zat enkel met zijn potlood op het zeil te krassen. Hij was het morsealfabet voor radiotelegrafie aan het leren. ‘Dit is/ zei hij aan moeder, ‘het “Noodsein voor Schepen” ’ en hij tekende: -
‘Nee schat/ glimlachte ze, ‘nooit zolang we van elkaar houwen en onze kinderen hebben/ en ze ging het zuigelingetje halen, dat ze in de keuken de borst gaf en die had maling aan papieren ‘In naam van de Koningin’, maling aan gevilde paling en gemartelde scholle-oogjes - die dronk tot ze zo dik als tonnetje werd en probeerde het toen nog eens met haar duim. Toen lachte vader eindelijk weer.
61