zijn houten zool beplette de kop en de oogjes van de weerspannige bot, een plompe duim en een dikke wijsvinger grepen toe en het dier werd in de mand bij de andere neergekwakt.
‘Daar dan - twee stuivers erbij,’ zei de boer, en moeder knikte dat het goed was. Nu stond ze op de plaats van de benedenbuurvrouw, die nog een heleboel te vertellen had aan de kruidenier, en de vrouw van de schoenfrik en de juffrouw van de barbier.
Haar oogtand dook op en neer als de naald van de naaimachine, zo een vreselijke hoop nieuws als ze kwijt te raken had. Moeder, erg witjes na de geboorte van Magdalena en na de schrik om de uniform met de zilveren tressen en kwasten, keek naar de bloempotten van de overzij en loerde meteen of het Huizer boertje niet dezelfde streek van de vorige keer uithaalde, toen hij zeven in plaats van acht scholletjes in het emmertje gestopt had. Je moet er ook bij blijven staan had vader gezegd, einders word je beduveld. Kwak, zei het mes, dat altijd raak was, en dan viel de kop met de oogjes op het plankje. Kwak, en dan gingen de vinnen en de staart. Kwak, en dan lichtte hij er de ingewanden, het blaasje en het groene galletje uit. Kwak, en dan kiepten ze in moeders emmertje, dat rood van het bloed werd, en ze zwommen nog zo met hun dode lijfjes, dat er belletje uit het water opborrelden.
‘Mag je dieren pijndoen, moeder?’ vroeg hij, toen ze weer in het keukentje waren, en moeder met haar gedachten bij heel andere dingen en met de emmer bij haar voeten, achter de tafel neerzat.
‘Geen dieren en geen mensen,’ zei moeder zacht, en tobbend over het papier, dat door het boertje opgeraapt was en een bloederig litteken droeg, sloot ze haar lieve ogen om het kind de zich doorvechtende tranen niet te laten zien.
‘Waarom doe je je ogen dicht? Heb je nou al slaap?’
‘Ja vent,’ ontweek ze.
‘Mag je een paling zo maar alles van zijn lichaam trekken, moeder? Of doet het geen pijn.’
‘Het doet natuurlijk verschrikkelijk pijn, jongen,’ zei ze, nog altijd met haar ogen stijf dicht.
‘Waarom heb de klebak hem dan niet gezegd dat het niet
59