neus met de lippen krijgertje speelde, vertelde, dat hij wel zes antwoorden op zijn annonce had gekregen, dat hij maar te kiezen had. Ze glimlachte, toen hij eens naast haar bed zat en tranen als knikkers naast zijn baardige wangen zag biggelen. En als het haar te machtig werd, speelde ze verstoppertje onder het dek, en riep na een poos: ‘Kiekeboe, kiekeboe!’
‘Waarom’, vroeg het ventje op een zonneblijde middag, ‘heb vader me boos aangekeken omdat ik vrolijk zat te fluiten?’ ‘Dat zal vader niet zo gemeend hebben,’ zei moeder. ‘Morgen is het de negende dag en dan sta ik op en dan mag je fluiten zoveel je wil.’
‘Weet je wat hij gezegd heb, moeder?’
‘Hoe kan ik dat, jongen?’
‘Dat al de mensen tuig zijn.’
‘Dat bedoelt hij zo niet, en dat is ook niet zo,’ glimlachte moeder.
‘Kijk nou naar je zusje, waarvan je eerst niet wou houwen omdat ze geen haar heeft. Zo zijn al de mensen geweest. Net zo’n grut als die daar. Met allemaal moeders, die op ze gepast, allemaal moeders, die ze aan de borst hebben gelegd: er is geen kwaad in je - blijf zo en kijk iedereen met dezelfde grote ogen aan. Wees lief voor ze, doe wat voor ze, denk niet aan jezelf. Dan kan je later, over honderd jaar, als je naar de hemel klautert, met een tevreden gezicht rond staan kijken en met je hand op je kleine hart zeggen: ik kom hier net zo binnen als me moeder het wou, toen ik bij haar de eerste dagen in bed lag, en ik tegen niemand wat had...’
Nou had buurvrouw hem met snoekoogjes van onze lieve Heer verteld, vader van al de brandende electrische lampjes, en nou praatte moeder met haar bleke gezicht, en met Mag-dalena aan haar borst, van de hemel, waarheen je later mocht klauteren. Er was iets. Ze hadden het over een Geheim, dat kinderen nog niet mochten weten. De een zei dit, de ander dat. Ze vonden je natuurlijk nog niet verstandig genoeg om je in vertrouwen te nemen, bang als ze waren dat je je mond voorbij zou praten. En klessen, als hij het niet mocht, van vader uit zijn betrekking, van de huisbaas, die zijn centen moest hebben, van de kruidenier, die met een maning aan de deur dreigde, van die meneer ome Jan, die vijfen
55