ten aan te dragen, niet zal chicaneren. Dat is een historie met een staartje.’ Dat werd het en erger. Want buurvrouw, hevig in haar wiek geschoten, rebels bij zoveel ongepast gelach - het geniepig nazetten van haar poes, die niet eens onschuldig met een tierelantijntje mocht ravotten, deed de deur voor goed dicht - zei geen onvertogen woord, geen goeie middag, geen goeie avond. Met het dier, tegen beschadiging in het voorschoot verpakt, ging ze de trap af -haar gereedschap, want daarboven was het vulnis, nam ze mee. ook het resterend gebakken baarsie, en een uur later schoof ze een brief onder de deur, en belde tweemaal, om te waarschuwen dat er iets dreigends bezorgd was. ‘Nou u zoveel vrije tijd heb gekregen, buurman,’ schreef ze met stoere manneletters, die op kille afstand van elkaar stonden, ‘mot uzelf maar de luren aanleggen en zelf u vrouw voorzien. Ik laat me niet koejeneren en kommanderen as een circushond. Mijn wassen en mijn man gaan voor. Die draden, die u an-geleid heb tussen de schoorsteen, motten sebiet verwijderd worden. Dat is huisvredebreuk waardoor wij niet kenne slape. Laat u dat gezeid zijn. Ik loop bij de huisheer an. U komt van een kouwe reis thuis. Ik groet u, ofschoon u het groeten niet waard is. Mijn verschotten bedragen voor arbeidsloon, zeep, soda, suiker, melk, eieren en gebakken vis ƒ 7.341/2.’ Vader zei, toen hij het gelezen had, zo’n heel lelijk woord, dat moeder: ‘Foei man, wat leer je je jongen een uitdrukkingen!’ riep en dat het ventje dadelijk vermanend herhaalde: ‘Je mag geen stik zeggen, vader!’
Het werd een inzalige, inwanhopige tijd. De lente zong om het huisje, het groen brak na een dag regen zo -ineens volweelderig, soepel en blinkend mals door, of er nooit een vreugdeloze dorre tak geweest was. De zon bevlamde de gordijnen, twinkelde door de j alouzielatten heen, stak de koperen kraan in brand, ploegde dampende voren tussen de groene en rode banen van het huiskamertapijtje, waarop nog altijd voor Koertje een morskleed gelegd werd, want ook de grootste jongen morste nog wel eens als hij naar verbeel-dingsdingen in plaats van naar zijn bord keek. Kierde vader het raam open om moeder wat van het speelswarme zonnetje te laten happen, dan plaste de volle verheugenis van nest-jesbouwend, bevend, liefde-ademend lentelicht het kamertje
5i