8
Het werd in de kraamkamer geen plezierige ontmoeting. Moeder lag - en dat was een angstig ding, waarbij je je hals over het voeteneind rekte om met verschrikte ogen te kijken of het zo maar mocht, of het schaap haar geen zeer deed - voor de rest wat er aan de hand was had hij eerst geen greintje aandacht - moeder lag met de indringster aan haar blote borst - de indringster leek in moeders vlees te happen - en als de brokken haar te klein waren en moeder ‘au’ riep, rukte het kind met haar haarloze, lelijke hoofdje heen en weer tot de vrouw in het reuzebed zachtjes zei: ‘Kom nou me kleine meisje, kom nou niet zo driftig,’ en het nijdige zusje weer in haar beet.
‘Mag ze dat zo maar? Laten jullie dat toe? Steekt er niemand een hand uit om haar weg te trekken?’ wilde hij vragen, terwijl de angstgedachtetjes zijn hoofd doorhamerden en zijn handje vaders vingers knepen. Maar vader zei enkel: ‘Doet ze je niet te veel pijn vrouw?’ en hield verder zijn snuit, zeker omdat hij er de duvel over in had, dat buurvrouw met een mond van naar binnen gezogen, helemaal wegge lippen en met ogen, die van links naar rechts en van boven naar beneden sprongen, als de stuiters in je zakken, wanneer je de trap aftolde, aan het hoofdeind bleef zitten en met die krim-meneel-rollende ogen een verlamming over iedereen behalve over het nare spook, dat op de reus met trek in mensevlees leek, sloeg. ‘Wat doet het kind toch?’ zei het joch, geprikkeld door de stilte en het smakken van het monstertje. ‘Stil, mannetje,’ praatte vader nerveus omdat moeder, die zich in wilde houden en zich voor de schippersvrouw-baker geneerde, ineens zo kreunde, dat de zuigeling de tepel losliet en een keel opzette of ze door een speld werd gestoken of door een smeris naar het bureau werd gebracht.
‘Mens, trek het je niet zo an,’ troostte buurvrouw, in takt-volle poging om de kraamvrouw af te leiden, en haar blauw-selvingers kromden als een klauw om het bolletje bij de moederborst: ‘Veruit, hier moet je wezen, Magdelena. Je heb melk voor een weeshuis. Dat is een bijdehande ka hoor. Leg toch niet te zuchten mens! Al de mannen bennen uitvaagsel. Ze doen een vrouw de dampen an, of ze in de kraam of dat ze op sterven leit. Hullui een zorg! - As zij d’r natje en d’r
47