zijn lampje zo bij, dat het in de kleine kamer hierbinnen en in de grote daarbuiten lichter wordt. Als je iemand doodslaat, dan zegt die lamp kndp. En je kan er nooit bij om er een nieuwe in te draaien. Er zijn verschrikkelijk veel mensen die op hun knieën rondkruipen om aan een nieuwe lamp te komen. Helpt niet. Je moet zelf zorgen dat de peer niet beschadigd wordt omdat je kan weten hoe breekbaar die is. Of mensen nu mooie huizen en lakeien en eigen rijtuigen hebben en of iedereen zijn hoed voor ze afneemt, geeft niks, mannetje. Eens gaan alle lampjes uit. Je herinnert je later enkel de hele grote, die zo zacht geschenen hebben dat ze geen pijn aan je ogen deden. Als je nou veel sterker geworden bent door altijd je bord leeg te eten, dan doe je later ook maar es je ogen dicht en daar hoef je je handen niet bij te vouwen en dan vraag je jezelf af: mankeert er niks aan me lampje, niks aan het licht in me kleine kamertje?’
Er wuifde waaratje een pluimpje zon door het tuimelraam. Het was een nat zonnetje op boereklompen en de kleuterruitjes, die anders dadelijk dampten, als de was op de bleek, gaven geen sekonde asem, maar het was warempel zon. Even hield vader, die zelf schik in zijn geïmproviseerd electriciënsverhaal had, op, even zette hij opnieuw de de brand in zijn pijp, maar nog voor hij een rookwolkje uit zijn rechtse lippenspleet, om het kind niet in zijn gezichtje te dampen, kon wegploffen, zei Koert dringend: ‘VerderP ‘Ik weet niet verder,’ ontweek de man.
‘Verder, lieve, lieve vader,’ vleide het jongske, wetend dat hij daarmee zijn zin kreeg. Een verhaal mocht nooit te vroeg uit zijn en als het stokte bracht het telkens herhaald ‘verder’ de verteller weer op dreef.
‘Wat moet ik dan meer vertellen?’ vroeg de man.
‘Wie steekt al die lampies bij de grote mensen en de kleine kinderen an?’
‘Effe nadenken,’ zei vader geïnteresseerd. De zonnebun-del werd alweer door een norse wolk vertroebeld. De zol-derhoeken leken heen te vluchten. De tabakswalm spi-raalde en kolkte naar het vergrauwend tuimelraam. En plots glimlachte vader met de prettige en stellige glimlach van iemand, die ook voor zichzelf een ontdekking doet. Nee, het was geen verzinsel. Het kon. Het was al
38